16 Niesan 5784 | 24 april 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     IsraĆ«l     Media     Publicisten     
Bedrijfsleven en handel worden streng gereguleerd in de Tora
Publicatiedatum: zaterdag 18 juni 2011 Auteur: Dayan mr. Drs. R. Evers | 1.878 keer gelezen
Halacha, Opperrabbijn R. Evers, Arbeidsethos, Commercie en Rijkdom , Bli Neder [geloften doen], Moessar [ethiek] »
Masieg gewoel
Wie van plan is iets te kopen of te huren, of het nu grond is of roerende goederen zijn, of het van een niet-Jood of van een Jood is, en zij (de koper en de verkoper) zijn het over de prijs al eens geworden, maar voordat de koop gesloten wordt, verkoopt of verhuurt hij het aan een ander, dan wordt hij een slecht mens genoemd. Maar als men het nog niet over de prijs eens is geworden, omdat de verkoper er zoveel voor wil hebben maar de koper er minder voor wil betalen, dan mag een ander het kopen. Het is ook verboden zich in andermans zaken in te dringen bij het huren van huizen van niet-Joden. Wie aan iemand geld geeft om voor hem grond of onroerende zaken te kopen en de gematigde gaat heen en koopt de zaak met zijn (eigen) geld voor zichzelf, dan is hij een oplichter. Als hij het heeft gekocht met het geld van zijn opdrachtgever dan is hij verplicht de gekochte zaak aan hem terug te geven (zie Ch.M. 182: 4).

Woord houden
Als iemand, al is het nog zo'n kleine, aanbetaling op een koop heeft gedaan, of hij heeft er, in het bijzijn van de verkoper, zijn eigen kenmerk op gezet, of de verkoper heeft tegen hem gezegd: ‘merk je aankoop’, ook al is de kooptransactie nog niet volledig afgesloten, dan toch handelt iedereen, die erop terugkomt - koper of verkoper – strijdig met moraal en fatsoen. De terugtrekkende partij kan een `Mi Sjèpara’ krijgen. Dat wil zeggen dat het Beet Dien – de Rabbinale rechtbank - hem zal vervloeken en over of tegen hem zal zeggen: „Wie de generatie van de zondvloed, de generatie van de (Babylonische) spraakverwarring en de generatie van Sedom en Amora, en de Egyptenaren die Hij in de zee geworpen heeft, vergolden heeft, Die zal (ook) vergelden degene, die zijn woord niet gestand doet”. Men hoort zijn woord gestand te doen, ook al heeft men nog geen geld gegeven, heeft men er nog geen merkteken op (het te verhandelen voorwerp) gemaakt en is de koop nog niet volledig gesloten. Wanneer men het over de prijs eens is geworden dan hoort niemand zich meer terug te trekken. Degene, die zich terugtrekt wordt als onbetrouwbaar beschouwd. Men hoort zich aan zijn woord te houden (Tsefanja 3:13): „Wat is overgebleven van het Joodse volk, zal geen onrecht doen, en zij zullen niet liegen (en bedrieglijke taal zal in hun mond niet gevonden worden)”.

Gedachte houden
Wie werkelijk G’dvrezend is, zal zelfs zijn gedachten tot uitvoering brengen. Wanneer men bij zichzelf besloten heeft om een zaak voor een bepaalde prijs te verkopen en de ander weet niets af van die gedachte en biedt nog wat op de prijs toe, dan mag hij alleen maar dat bedrag van hem aannemen dat hij voor zichzelf reeds besloten had, ten einde gestand te doen (Psalm 15: 2): „En die in zijn hart de waarheid spreekt.” Ook de koper, die voor zichzelf reeds de koop voor een bepaald bedrag gesloten had, moet daar niet op terugkomen. En zo moet men al dit soort intermenselijke handelszaken uitvoeren op die manier die men in zijn hart reeds besloten heeft. Als men bijvoorbeeld vast besloten had iemand een gunst te bewijzen dan moet hij het ook doen als het mogelijk is. Voorgaande geldt ook voor een belofte iemand anders een of ander klein geschenk te geven, daar deze erop rekent dat hij het hem zeker zal geven. Wanneer hij erop terugkomt en het hem niet geeft, is dat een vorm van onbetrouwbaarheid. Maar als men zijn belofte niet nakomt bij een groot geschenk, dan is dat geen teken van onbetrouwbaarheid, omdat de ander daar niet op gerekend heeft. Wanneer men belooft zaken te zullen geven, dan moet men dat ook uitvoeren. Het is een verbod van de Tora om iets anders te zeggen dan men denkt (Vajikra 19:36): „Een juiste Efa en een juiste Hien zul je hebben.” Wat wordt er bedoeld met een ‘juiste Hien’, (vraagt de Talmoed in Bava Metsia 49a), is de Hien niet begrepen in de Efa? Echter, jouw ‘ja’ zal een eerlijk ‘ja’ zijn en jouw ‘nee’ een eerlijk ‘nee’ (Hien betekent ook ja). Het voorgaande geldt voor (beloften gedaan aan) een rijk persoon maar wie belooft iets aan een arme te geven, of het een klein of groot geschenk betreft, die kan daarvan volgens de Joodse wet niet meer terugkomen, want zijn toezegging wordt nu beschouwd als een gelofte. Zelfs al heeft hij het slechts in gedachte toegezegd, dan moet hij ook die gedachte gestand doen.

Voorrangsregels
Iemand wil zijn grond of huis verkopen en er komen twee kopers. Beiden bieden dezelfde prijs. Geen van beiden bezit aangrenzende grond. Indien één van beiden in dezelfde stad woont (als de verkoper) en de ander komt uit een andere stad, dan heeft de stadsgenoot voorrang. Wanneer beiden stadsgenoten zijn maar één is een buurman, dan gaat de buurman voor. Maar als de tweede een goede vriend is (van de verkoper) en met de buurman is hij niet zo goed bevriend, dan heeft de vriend voorrang. Is één van hen een vriend en de andere familie, dan gaat de buurman voor. Want er staat geschreven (Misjlee 10:27): „Een goede buur is beter dan een ver familielid.” Maar boven alle andere mensen gaat een familielid voor, behalve een Tora-geleerde, die gaat voor, zelfs boven een bevriende buurman. Maar wanneer één van hen aangrenzende grond heeft, dan gaat hij voor boven alle anderen. Zelfs nadat het bezit aan een ander verkocht is, kan de eigenaar van het aangrenzende bezit de koper zijn geld aanbieden en hem dwingen het bezit aan hem te verkopen. Zelfs als de koper een Tora-geleerde èn buurman èn familie is van de verkoper en de eigenaar van het aangrenzende perceel de Mitsvot veracht en geen relatie heeft met de verkoper, dan nog gaat de aangrenzende eigenaar voor en betaalt hij de koper (slechts) diens aankoopprijs. Deze volgorde van preferentie is ingesteld door de Geleerden om uit te voeren wat er geschreven staat (Devariem 6:18): „En je zult doen wat recht en goed is in de ogen van Hasjeem.”

Verbale misleiding en belediging
Zoals bedrog in de handel verboden is, zo mag men ook met woorden niet bedriegen (Vajikra 25:17): „En laat de een de ander niet bedriegen, heb ontzag voor je G-d”. Dit heeft betrekking op (verbale) misleiding. Verbale misleiding en belediging is ernstiger dan bedrog met geld, want dat laatste kan worden teruggegeven maar het eerste kan niet worden goedgemaakt. Financieel bedrog raakt iemand slechts in zijn bezit terwijl het andere hem persoonlijk treft. Wie het uitschreeuwt (tegen G-d) dat hij beledigd of misleid werd, zal gelijk gehoord worden. Men moet vooral oppassen zijn vrouw niet zodanig te beledigen of haar verdriet aan te doen met zijn woorden, want vrouwen zijn gevoelig van nature. Hasjeem geeft speciaal aandacht aan tranen, want „de poort der tranen sluit nooit”. Hoe bedriegt of krenkt men met woorden? Men mag (bv.) niet tegen zijn naaste zeggen: „Voor hoeveel wil jij mij dit verkopen?” terwijl hij in het geheel niet van plan was het te kopen. Tegen iemand die graan wil kopen, zegt men niet: ga maar naar ‘die en die’, als men weet dat die ander niets te verkopen heeft. Een Ba'al Tesjoeva (spijtoptant) zal men niet aan zijn vroegere overtredingen herinneren. Wanneer iemand door tegenslagen wordt getroffen, G-d verhoede, dan zal men niet zeggen wat Jobs vrienden tegen Job zeiden (Job 4: 6-7): „Is jouw vrees (voor G-d) niet ingegeven door dwaasheid?...Herinner jij je onschuldigen die omkwamen?”. (Zij zeiden dit tegen hem omdat hij onjuist gesproken had over de G-ddelijke voorzienigheid en over G-ds eigenschappen). Men moet niet aan iemand, die daar niet van op de hoogte is, een moeilijke, geleerde vraag stellen, of hem vragen: „Wat denk jij daarvan”, en soortgelijke dingen die iemand in verlegenheid kunnen brengen.

Plicht om in te lichten
Het is verboden iedereen te misleiden, zelfs als dat geen financieel verlies veroorzaakt. Daarom is het verboden om aan een niet-Jood bijvoorbeeld vlees te verkopen van een dier dat een natuurlijke dood gestorven is, wanneer hij veronderstelt dat het naar behoren geslacht is. Wanneer iemand iets verkoopt met een defect, ook al is de prijs in overeenstemming met het defect, dan toch moet hij de koper in ieder geval inlichten betreffende het defect. Dit geldt niet voor een geschenk, want daarbij is geen sprake van misleiding.

Krenkverbod
Wanneer iemand een scheldnaam heeft, ook al is hij eraan gewend en schaamt hij er zich niet voor, dan toch is het verboden hem bij die bijnaam te noemen als het de bedoeling is om hem daarmee beschaamd te maken vanwege het verbod van om te krenken. Men moet een ander niet uitnodigen om te komen eten, wanneer men weet dat die ander niet zal komen eten. Men mag geen geschenk aanbieden wanneer men weet dat men dat niet zal aannemen. Dit geldt voor alle gevallen, waarbij de woorden niet overeenstemmen met de gevoelens: het is verboden de ander te tonen dat men hem acht, terwijl dat niet zijn werkelijke mening is. De woorden moeten steeds in overeenstemming zijn met de gevoelens. Men moet oprecht de waarheid spreken met een zuiver hart (bron: Kitsoer Sjoelchan Aroech, N.I.K.).


©Dayan mr. drs. R. Evers 2011

«      1   |   2   
Copyright © 2011 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.