Verhouding tussen mens en dier Waarom schuwen dieren van de mens, zoals in Bereesjiet 9:2 staat geschreven: oemora’achem… en vrees voor jullie… (meerv). Abarnel leert ons dat Noah en zijn gezin in sterke minderheid was tav de dieren. Hasjem verzekerde hen dat Hij een instinct in de dieren had geplaatst dat zij instinctef de mens zouden schuwen, anders zouden Noah en zijn gezin geen nacht overleven. In vers 3 leren zij dat vanaf dat moment de dieren gegeten mochten worden. Onze rabbijn in Jeroesjalajiem leerde ons dat de dieren hun vlees uit dankbaarheid aan Noah en de zijne aanbieden, want – zoals Or Hachajiem ons leert – dat als de rechtvaardige Noah niet geweest zou zijn, hadden zij de maboel nooit hebben overleefd. Vandaar dat er eerder geen vlees werd gegeten. Echter zit er een beperking op het vlees eten: In vers 4 staat: ’af-basar benafsjo damo lo … … vlees met zijn ziel en bloed… dat mag niet gegeten worden. Dit is het zesde gebod van de zeven Noachidische wetten: Ever Min Ha'chai. In vers 5 leren [Bava Kamma 91b; Rasji] dat de mens géén recht had om leven op te eisen, want Hasjem zegt: we-af et dimchem lenafsjotejchem… maar slechts uw bloed, uw leven… Ik zal terugvorderen het leven van de mens. Ondanks Noah autoriteit over het leven van de dieren kreeg, had hij geen recht zelfmoord te plegen (: we-af et dimchem lenafsjotejchem… maar slechts uw bloed, uw leven- enkelvoud en gericht tot Noah!). Alleen Hasjem heeft recht een leven te beëindigen. En dan lezen wij: Mijad chol-chajah… uit de hand van de dieren. Het geslacht van de maboel was zodanig zondig dat de dieren ongestraft mensenbloed konden vergieten. Vanaf dat moment kwam daar een eind aan. Noah hoefde niet bang voor de dieren te zijn. |