Wie ooit de moeite heeft genomen de kalenderindex van de Encyclopedia Judaica door te nemen, zal het opgevallen zijn, dat eens in de negentien jaar Rosj Hasjana – het Joodse Nieuwjaar – zeer vroeg valt en al op 6 september ingaat.
Dit gebeurde in 2013, 1994, 1975, 1956, 1937 enzovoort. De zomervakanties zijn nog niet afgelopen of de Joodse scholen sluiten hun deuren alweer voor de feestdagen in de eerste herfstmaand Tisjri (september). Soms is er nauwelijks les op school in september omdat Rosj Hasjana (Joods Nieuwjaar, twee dagen), Jom Kippoer (Grote Verzoendag), het Loofhuttenfeest (acht dagen), het Slotfeest (een dag) en Simchat Tora (Vreugde der Wet, eveneens een dag) allemaal midden in de werkweek kunnen vallen.
Voor de zakenman betekent dit een opoffering in de winstsfeer maar daarentegen een pluspunt in religieuze zin. Waarom vallen de Joodse feestdagen soms vroeg en soms laat in het kalenderjaar?
Het maan-zonsysteem De Joodse kalenderberekening volgt in eerste instantie de loop van de maan om de aarde. Het Joodse jaar is in principe een maanjaar, maar wordt vervolgens zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met het zonnejaar.
Dat de maankalender centraal staat, is filosofisch geïnspireerd. Waarom tellen wij een maanjaar en geen zonnejaar? Omdat de maan ‘ups en downs’ kent. Soms is er een volle maan en soms is de maansikkel totaal verdwenen. Het Joodse leven is soms totaal duister en paniekerig. Er lijkt geen sprankje hoop te gloren. Maar wij beseffen, dat er na donkere dagen altijd weer hoop opduikt en het licht weer gaat branden. We werden in de verschillende galoejot (ballingschappen) vervolgd, maar uiteindelijk ontstond er weer continuatie van een bloeiend Joods leven.
Bestaansritme Dit is ons bestaansritme. Daarom was de wijding van de nieuwe maan de allereerste opdracht voor het Joodse volk. De wijding van de nieuwe maan werd ons nog eerder opgedragen dan het Pesach-offer. Om ons er telkens weer aan te herinneren, dat de basis van ons bestaan afwisseling van duisternis en verlichting vormt, dat er na ieder diep dal weer een hoogtepunt volgt en ons hele leven gevormd wordt door een stijgende lijn van vallen en opstaan.
Daarom tellen wij volgens de maan en de rest van de wereld volgens de zon. De zon beschijnt ons alleen overdag maar de maan is zowel ’s nachts als overdag zichtbaar.
Dit heeft een diepe betekenis. Want dit houdt in, dat G’d ons telkens weer opwekt vanuit een lethargische geestelijke sluimertoestand. Zelfs als wij meegesleurd worden door duistere, onreine krachten redt G’d ons hieruit, ook wanneer wij nog niet gereed zijn voor een G’ddelijke Openbaring. Dit gebeurde in Egypte. Het Joodse volk was gezonken tot een diepe onreinheid in het ontuchtige en afgodische Egypte. Niettemin vond G’d het de moeite waard het te redden en het te verheffen tot het volk van het Boek.
Het wassen (groter worden) en afnemen van de maan staat symbool voor de vernieuwing van het Joodse volk. “Gelijk de maan gaat het Joodse volk nooit verloren, zelfs niet in de duisterste perioden. Herleving is te allen tijde verzekerd, zolang G’ds kinderen Hem loyaal blijven,” aldus de negentiende-eeuwse rabbijn S.R. Hirsch, die de Joodse kalender de ‘catechismus van het Jodendom’ noemde.
Waarom hanteren wij twee systemen, primair een maanjaar maar ook het zonnejaar? Zonder gelijkschakeling met het zonnejaar zouden de Joodse maanden en feestdagen de seizoenen van het zonnejaar doorlopen. Het burgerlijk jaar is gebaseerd op de loop van de zon. Julius Caesar stelde de zonnekalender op exact 365¼ dag. Het jaar duurde bij hem 365 dagen en om de vier jaar werd een schrikkeldag ingesteld.
Latere astronomische berekeningen toonden aan dat Caesars jaar 11 minuten en 13 seconden te lang was. In 1582 zag paus Gregorius XIII zich hierdoor genoodzaakt de kalender te hervormen door gewoonweg tien dagen te schrappen. Vijftien oktober volgde direct op vier oktober.
Combinatie Het Joodse kalendersysteem is een combinatie van een zonne- en een maanjaar, het zogenaamde lunisolaire systeem. Het Jodendom moet ook rekening houden met de jaargetijden omdat de Thora voorschrijft, dat Pesach, het Joodse Pasen, in de lente en Soekot (Loofhuttenfeest) in de herfst moeten vallen.
De verschillen tussen het maanjaar van ongeveer 354 dagen en het zonnejaar van iets meer dan 365 dagen worden geharmoniseerd door zeven maal in de negentien jaar een tweede lente-maand Adar (maart-april) in te voegen aan het begin van de lente.
De jaren 3, 6, 8, 11, 14, 17 en 19 van de zogenaamde kleine kringloop (de maankringloop) zijn schrikkeljaren waarin het verschil tussen zonne- en maanjaar bijna geheel vereffend wordt. Dit patroon is een gevolg van de vaste kalender, die door Hilleel II in de vierde eeuw werd vastgesteld.
Voordien kende de Joodse kalender niet zo’n sterke regelmatigheid. Iedere nieuwe maand werd ad hoc vastgesteld door het Sanhedrin, het Hoge Gerechtshof in Jeruzalem nadat de eerste maansikkel was waargenomen. Elk schrikkeljaar werd ad hoc ingesteld wanneer verschijnselen in de natuur hiertoe aanleiding gaven.
Wijsheid en natuur De opperrabbijn van Algiers, rabbi Sjimon ben Zemach Duran, die omstreeks 1400 leefde, werd eens gevraagd waarom de Joodse tijdberekening de loop van de maan volgt, waardoor het noodzakelijk is schrikkeljaren in te stellen om tot overeenstemming te komen met het zonnejaar?
Rabbi Sjimon antwoordde dat de Joodse tijdrekening een teken van grote wijsheid is: ‘De kringloop van de zon is niet in maanden in te delen. De burgerlijke indeling van de maanden is iets kunstmatigs wat volgens afspraak gebeurt maar geen rekening houdt met de loop van de natuur. Vele wijzen van de oude volkeren hebben onze tijdrekening geprezen!”.
©Dayan Evers 2016 |