De Hadran: wij moge niets vergeten, wij moeten altijd bij de les blijven
De drie treurweken en de negen hevige rouwdagen komen er weer aan. Veel meer dan twee millenia na de verwoesting van de eerste Tempel door de Babylonische Nebuchadnetsar en iets minder dan twee millenia na de verwoesting van de tweede Tempel door de Romein Titus, herinneren wij deze dies ater, zwarte dag nog steeds. Wij mogen niets vergeten…Een sijoem is een feestelijke bijeenkomst met een maaltijd ter gelegenheid van het afsluiten van een afgerond geheel van Joodse studie, zoals een tractaat van de Talmoed. In de negen dagen tussen de eerste van de Joodse maand Av en de 9e Av, Tisja beAv, de nationale rouwdag om de verwoesting van de beide Jeruzalemse Tempels, mogen wij geen vlees eten als uiting van rouw over het verlies van de offers. Maar als iemand een tractaat van de Talmoed heeft afgesloten, mogen wij toch vlees eten als uiting van blijdschap bij de sijoem.
Ieder Talmoed-tractaat wordt afgesloten door `Hadran’, een tekst waarin wij stellen, dat "wij naar U, tractaat zo en zo van de Talmoed, zullen terugkeren en U zult naar ons terugkeren. Onze gedachten zijn op U gericht, o tractaat zo en zo, en Uw gedachten zijn op ons gericht. Wij zullen U niet vergeten, o tractaat zo en zo en U zult ons niet vergeten – niet in deze wereld en niet in de Toekomstige Wereld”. Sommigen vertalen de eerste woorden van deze Hadran-verklaring als `wij zijn naar U teruggekeerd, o tractaat zo en zo.
Waarom herhaling? De Hadran wil ons er op wijzen dat het vergeten van die onderdelen van de Tora, die we geleerd hebben, geen goed zaak is. In de Talmoed (B.T. Menachot 99b) staat dat iedereen die ook maar een zaak van zijn Talmoed (lesstof) vergeet een verbod overtreedt: “Pas op en neem jezelf ernstig in acht om de zaken die je gezien hebt (bij de berg Sinaï) niet te vergeten” (Devariem 4: 9).
Ravina zegt dat degene die zijn lesstof vergeet twee verboden overtreedt omdat er in deze geciteerde vers in het Hebreeuws tweemaal een verbodsnorm wordt gebruikt. Rav Nachman bar Jitschak is van mening dat men drie verboden uit de Tora overtreedt omdat in de passoek zelfs drie verbodsnormen gelezen kunnen worden.
De vraag is alleen of men dit verbod ook overtreedt wanneer men door overmacht, uit vergeetachtigheid zijn lessen vergeet. Daarom staat er geschreven, zegt de Talmoed, “opdat de zaken niet uit uw hart verdwijnen”. Dit leert dat de Tora alleen vergeten door nalatigheid of desinteresse wil tegengaan. Maar als de lesstof teveel of te moeilijk is om te onthouden, treft de vergetende persoon geen blaam, aldus Rabbi Dostai de zoon van Rabbi Jannai.
Tosafot (ibid. s.v.jachol) verwijst naar de Misjna (Pirkee Avot 3:8) waar geleerd wordt dat “iedereen die ook maar een zaak van zijn lesstof vergeet, zichzelf bezondigt” (vgl. ook B.T. Joma ( 38b)). Volgens Rabbi Abahoe verliest men zelfs zijn hoge positie wanneer men zijn lesstof vergeet. Niettemin nemen zowel Maimonides als de Chinoeg dit vergeetverbod niet mee in hun telling van de ge- en verboden.
Nachmanides legt dit uit: “omdat de passoek alleen verbiedt de grote gebeurtenissen aan de voet van de berg Sinaï – bij de Torawetgeving - te vergeten”. Ditzelfde wordt door Nachmanides in zijn verklaring op de Tora (Devariem 4:9) in extenso uitgelegd.
Andere tellers van de ge- en verboden zoals de Semag, Semak en de Jereiem (hoofdstuk 28) tellen het vergeet verbod als een aparte norm. In de Sjoelchan Aroeg Harav (hilchot Talmoed Tora 2: 4) schrijft Rabbi Shne’oer Zalman dat iemand die ook maar een zaak vergeet van zijn lesstof omdat hij het niet herhaalt, zichzelf bezondigd heeft en het verbod uit de Tora overtreedt. Hierover wordt verder gesproken in de responsa van de Igrot Moshé Even haEzer III:18: s.v. oeve’etsem. De Sjoelchan Aroeg Harav is van mening dat Maimonides dit verbod niet apart telt omdat het valt onder het algemene gebod van de Tora leren.
Andere verklaarders geven aan dat dit verbod alleen maar overtreden wordt wanneer men helemaal stopt met Tora leren maar niet als men door gebrek aan herhaling vergeet.
In het werk Divree Avot (3:8) staat, dat de geciteerde pasoek alleen maar verbiedt om een belangrijke zaak uit de Tora te vergeten maar dat de Chagamiem dit hebben uitgebreid tot alle lesstof uit de Misjna.
Volgens de Gaon van Wilna zou het verbod om te vergeten alleen maar slaan op de tijd van de vroegere geleerden die alles uit het hoofd leerden. Het zou niet meer tegenwoordig gelden omdat we alles opschrijven en alles kunnen opzoeken. Niettemin is de Sjoechan Aroeg Harav (hilchot Talmoed Tora 2: 4) van mening dat het ook tegenwoordig geldt hoewel de Mondelinge Leer reeds opgeschreven is en wij alles kunnen nakijken wat we vergeten zijn.
Vroeger kon men navraag doen bij zijn leraren. Tegenwoordig kan met het nakijken in de boeken. Niettemin moet men parate kennis hebben. Volgens de laatste mening is de mitswa van Tora leren in de loop der eeuwen niet veranderd. Andere geleerden stellen, dat in de latere generaties toen alles werd opgeschreven, vergeten nog slechts een rabbinaal verbod is maar niet meer door de Tora verboden wordt.
In de Talmoed, Sjoelchan Aroeg en andere traditionele Joodse werken worden vele zaken aangeraden die vergeten tegengaan. De belangrijkste daarvan is het continu herhalen van de lesstof.
In de Talmoed B.T. Sanhedrin (99a) zegt Rabbi Jehosjoe’a ben Korcha dat iedereen die Tora leert maar het niet herhaalt, lijkt op iemand die zaait maar niet oogst. Rabbi Jehosjoe’a zegt dat iedereen die Tora leert en het vergeet, lijkt op een vrouw die een kind baart maar het kind moet begraven. Rabbi Akiva is van mening dat men elke dag moet zingen hetgeen betekent dat men de lesstof zo moet organiseren dat het als een lied in de mond is zodat men het nooit zal vergeten. In de Talmoed B.T. Berachot (38b) zegt een bekende Rabbijn, dat hij elke dertig dagen zijn lesstof uit zijn hoofd herhaalde voor Rabbi Jochanan, zijn leraar. In de Kabbalistische literatuur wordt in naam van de Arizal gesteld, dat men constant moet herhalen want de Engel die aangesteld is over het geheugen heet Michaël en is in getallenwaarde 101. Dit is wat onze wijzen zeiden dat het niet te vergelijken is wanneer iemand zijn lesstof honderd keer herhaalt met iemand die het honderd en één keer herhaald (B.T.Chagiga 9b) want de Engel van de vergeetachtigheid heet Mas en dat is in getallenwaarde honderd. De Engel die de Rebbe was van Moshe Rabbenoe heette Nagagazazeel, hetgeen in getallenwaarde honderd en één is.
Het belang van herinneren Men kan zich afvragen waarom herinneren zo belangrijk is in het Jodendom. De eerste reden is, dat parate kennis een groot voordeel is. Om het in het hoofd te houden, moet men er constant mee bezig zijn. Zo vervult men de mitsva, het gebod van Tora-leren, dat als een van de belangrijkste en moeilijkste opdrachten uit de Tora geldt. Ook wanneer men zonder boeken is, kan men uit het hoofd citeren, antwoorden op vragen en toch (intensief) bezig zijn met de Tora.
De Chagamiem, geleerden wilden verder niet dat de Misjna, de mondelinge leer zou worden opgeschreven omdat men bang was voor plagiaat. Men vreesde dat andere geloven de teksten zouden overnemen zoals inderdaad gebeurd is met de Schriftelijke Leer (Tenach).
Maar de reden die naar mijn idee de diepere achtergrond van het vergeetverbod duidelijk maakt is, dat hetgeen intensief is opgeslagen in het geheugen een deel gaat worden van de persoonlijkheid. En een geleerde die in zijn hoofd de Tora en Talmoed met zich meedraagt wordt daardoor een andere persoonlijkheid. Hij is een levende drager van de Tora geworden. Vandaar dat de Talmoed ook zegt dat het zeer begrijpelijk is wanneer men opstaat voor een Talmied Chagam. Hij is immers de belichaming van de Tora. Nee, sterker, hij is zelfs de levende Tora.
Onderwerp 2: verschil tussen 100x en 101x leren. “Jullie zullen tot inkeer komen en zien het verschil tussen een tsaddiek (goed mens) en een rasja (slecht mens), tussen iemand die G’d dient en iemand die hem niet gediend heeft” (Maleachi 3:18).
De Talmoed (B.T.Chagiga 9b) stelt naar aanleiding van deze pasoek de vraag of hier niet iets herhaald wordt. Is een tsaddiek niet hetzelfde als iemand die G’d dient terwijl een rasja hetzelfde is als iemand die G’d niet dient? Met andere woorden: de Talmoed vraagt waarom de profeet Maleachi een dubbele uitdrukking gebruikt om een tsaddiek en een rasja aan te geven.
De Talmoed antwoordt, dat degene die G’d dient en degene die Hem niet gediend heeft eigenlijk slaat op twee soorten van (grote) tsaddikiem. Dit kan op intellectueel en emotioneel niveau begrepen worden. Op intellectueel niveau betekent dit, dat er een groot verschil bestaat tussen iemand, die de geleerde stof honderd keer herhaalt en iemand die het honderd en één keer herhaalt.
Hiermee geeft de Talmoed aan, dat iemand die G’d niet gediend heeft door de profeet Maleachi geen rajsa wordt genoemd maar dat de profeet op een tsaddiek doelt. De profeet noemt hem “iemand die G’d niet gediend heeft” omdat hij maar honderd keer zijn lessen heeft herhaald terwijl iemand die G’d dient een volledige tsaddiek is, die zijn geleerde stof honderd en één keer herhaalt.
Zo wordt door de Talmoed alleen de vraag beantwoord wat het verschil is tussen een rasja en iemand die G’d niet gediend heeft. “Degene die hem niet gediend heeft” slaat niet op een rasja slaat maar op een tsaddiek. De vraag naar het verschil tussen een tsaddiek en degene die G’d gediend heeft, wordt niet beantwoord want beiden zijn tsaddikiem.
Er bestaan dus drie niveaus:
- degene die G’d wel dient,
- een tsaddiek die G’d nu niet actief dient maar wel gediend heeft en
- een rasja.
Het woordje “G’d dienen” (oveed) staat in het Hebreeuws in de tegenwoordige tijd. Het slaat op een mens, die verwikkeld is in zijn religieuze strijd tegen de kwade neiging. Hij probeert constant zijn aardse passie in bedwang te houden zodat die hem niet zal overheersen.
Deze strijd tegen de jeetser hara kost veel inspanning. Dit is het niveau van vele goede mensen die het constant moeten opnemen tegen hun jaloezie, gevoelens van agressie en aangeboren passie.
Een tsaddiek wordt nog wel eens een dienaar van Hasjeem genoemd. Het woord dienaar betekent niet, dat hij altijd bezig is met het dienen van G’d.
Het woord dienaar is hier een titel zoals men een titel koning of wijze kan krijgen. Nadat men de hele strijd met de aardse passies en neigingen gestreden heeft en geen kwade aandrang meer voelt, kan men zich dienaar van G’d noemen. Deze tsaddiek staat niet meer in het heetst van de strijd. Hij is dat stadium van innerlijke tweespalt al voorbij. Hij heeft zijn kwade driften al overwonnen.
Deze strijd bestaat op intellectueel niveau maar ook op emotioneel niveau. Er zijn mensen die leren leuk vinden en altijd bezig zijn met boeken. Voor hen is lernen en studeren geen probleem. Ze doen het zelfs graag. Het is geen innerlijke strijd om een boek te pakken.
Iemand die de contante druk van zijn driften voelt om zich te verlustigen in zijn aardse passie en bezig te zijn met agressieve dingen moet zijn jeetser hara onderdrukken. Hij moet doorlopende liefde voor G’d genereren om een te worden met G’d en op die manier zijn aardse, materiële natuur te ontstijgen. Maar iemand die die strijd reeds gestreden heeft, heet een dienaar van Hasjeem. Hij hoeft verder niet zo vreselijk veel positieve, religieuze emoties op te wekken om zijn negatieve, aardse gevoelens te beheersen.
In de tijd van de Talmoed toen men nog alles uit het hoofd leerde, herhaalde men elk hoofdstuk honderd keer om de lessen in het geheugen op te slaan. Dat herhalen werd een soort tweede natuur bij alle Talmoed-studenten. Wanneer iemand zijn lesstof honderd en één keer herhaalt, treedt hij uit het gewone leerquotum. Iemand die honderd en één keer zijn lessen herhaalt, moet tegen zijn natuur in gaan en zijn gewoonten bijschaven. Van een gewoontedier wordt hij iemand, die zich extra inspanning getroost om op een nog hoger niveau te komen. En daarmee verwerft hij zich de titel oveed Elokiem, iemand die actief in dienst van G’d is. Deze cerebrale inspanning vergelijkt de Talmoed aldaar met ezeldrijvers, die voor veertig kilometer een zoez vroegen maar voor eenenveertig kilometer twee zoez als salaris wilden ontvangen - omdat dat meer was dan hun gebruikelijke route.
Zelfs die paar kilometer meer zijn een dusdanig extra inspanning dat men het dubbele salaris wil ontvangen. Er is dus geen evenredigheid tussen de meerdere kilometers en de oorspronkelijke kilometers, die ze gewend waren. Wanneer men extra inspanning moet leveren en meer dan gebruikelijk moet presteren of moet afwijken van zijn natuurlijke gedrag dan heet men reeds oveed Elokiem, een actieve dienaar omdat men extra liefde voor Hasjeem moet genereren om zijn aangeboren of aangeleerde natuur te overwinnen. Juist daarin uit zich de godsdienstigheid.
©Opperrabbijn Evers |