Het kwaad volgens de hasjkove van de RaMCHaL |
Publicatiedatum: zaterdag 17 november 2018 |
Auteur: redactie | 1.918 keer gelezen |
|
|
Engelen en demonen, Redactie, Goed en Kwaad, Hasjkove volgens de RaMCHaL » |
|
Wat is het kwaad Hasjem schiep Kochot Nivdaliem [vlg. Derech Hashem (DH) IV:6:13 worden zij ook de Kochot Eljoniem genoemd. Vlg. footnote 33 van DH IV:5:1 zijn de Kochot Navdaliem de Serafiem die in Olam Beriah [onderaan pag. link] leven (zie ook Jesj.6:2)]. Kochot betekent krachten en enkelvoud is koach, kracht.
Deze kochot zijn de wortels van alles wat in de werelden [Beriah, Jetsirah en Assijah] bestaan. Dit betekent dat er een bron van zowel goed als kwaad in de kochot moet bestaan [DH Elucidated IV:1:5:7 footnote 91]. Want alles wat zich hier ontwikkelt of tot ontwikkeling komt, komen uiteindelijk uit deze kochot.
Deze Kochot kunnen [binnen Hasjem’s bevel en constitutie] de hasjpoah – invloed – rectificatie of qilqoel – schade – in deze beriah [schepping] aanrichten. Daarom hebben zij een matsav – situatie/conditie – die goed of niet goed is. Eigenlijk kan geen ware kwaad in de spirituele roots zitten [omdat de Kochot de uiting is van Hasjem’s Ratson – Wil – zijn]. Maar zij kunnen in een matsav raken dat zij imperfecte, fysieke dingen kunnen voortbrengen. Zij hebben de potentie van ‘niet goed’ in hen, maar absoluut geen ‘kwaad’ [DH Elucidated IV:1:5:7 footnote 92].
Dit werkt als volgt. In een ideale situatie staan de Kochot in staat van paraatheid om zich in het Licht van het Aangezicht van Hasjem te koesteren zodat Hij hen zal oplichten. En het tegenovergestelde is wanneer bij hun deze staat van paraatheid ontbreekt. Hierdoor wordt de illuminatie van Hasjem van hen teruggetrokken. Door het gebrek aan het paraatheid wordt die illuminatie voor hen verborgen. Het resultaat is dat de uiteindelijke het kwaad in de fysieke wereld wordt gematerialiseerd [DH Elucidated IV:1:5:7 footnote 94]. Dit is wat in de Bahir 12 en 13 wordt aangegeven als de creatie van het kwaad [Jesj. 45:7], want kwaad is geen substantie zoals geformeerde dingen. Met andere woorden. Kwaad is een gevolgtrekking en géén oorzaak [bron]. Daarom komt kwaad ook niet direct van Hasjem.
Dus het onvermogen om gereed te staan om Hasjem’s Licht te kunnen ontvangen [in de spirituele wereld] resulteert in de materialisatie van het kwaad in deze fysieke wereld. Deze wereld is de uitgroei, takken, van de Kochot Nivdaliem.
Dus de illuminatie van Hasjem’s Aangezicht dat te voorschijn komt via de Kochot Nivdaliem is de manifestatie van Zijn goedheid en de terugtrekking van deze manifestatie van Zijn goedheid is de veroorzaker van het kwaad.
Hasjem is in het ‘algemeen’ en in het ‘bijzonder’ de werkelijke Veroorzaker van alles [DH Elucidated IV:1:5:7 footnote 97]. Wat betekent die onderscheid tussen algemeen en bijzonder? • Hasjem is de Bron van alles, maar met betrekking tot goed is Hij de directe Veroorzaker [Derech Lechaim]. • Hasjem is niet de directe Veroorzaker van het kwaad, de ontwikkeling van goed en kwaad loopt namelijk niet parallel met elkaar. Het kwaad wordt indirect voorgebracht. Daarom kan Zijn Naam niet in verband gebracht worden met het kwaad.
Eigenlijk zijn • Zijn terughouden van Zijn Licht en • het verbergen van Zijn Aangezicht het wortel van het kwaad [“Wanneer U Uw Aangezicht verbergt, werd ik doodsbang…”...” Ik zal Mijn Aangezicht voor hen verbergen en zij worden een prooi...”Tehilliem/Ps. 30:8; Dwariem/Deut. 31:17].
Omdat het kwaad het resultaat is van Zijn verborgen Aangezicht, is het onmogelijk te stellen en te concluderen dat Hij geïdentificeerd kan worden met het kwaad, chas wesjalom. De werkelijke veroorzaker van het kwaad is simpelweg de afwezigheid van goed.
De Sjefa van Hasjem is Zijn Licht, Zijn vloed. Kwaad kan niet door de sjefa worden voortgebracht, noch kan het voortgebracht worden door een kwade emanatie van Hasjem chas wesjalom [DH Elucidated IV:1:5:7 footnote 102]. Kwaad ontwikkelt zich van de Kochot waarvoor sommige Hasjem’s goedheid en luister verborgen wordt [omdat zij dus niet paraat stonden deze te ontvangen; om wat voor reden dan ook]. Daarom leert de RaMCHaL in DH IV:4:1 dat de bron van het kwaad concreet de verborgenheid van G’ds EENHEID is.
|
[1] « 1 | 2 | 3 | 4 | 5 » [9] |
|
|