Het Jodendom en de doodstraf |
Publicatiedatum: zondag 01 november 2020 |
Auteur: Opperrabbijn Evers | 1.126 keer gelezen |
|
|
Halacha, Opperrabbijn R. Evers, Doodstraf » |
|
Afbeeldingcredits: Pat Sullivan
De Tora besteedt veel aandacht aan het slechte gedrag van de mensen uit Sedom. Avraham, houdt een vurig pleidooi om de stad en omgeving te sparen. Uiteindelijk lukt dit niet. G’d vernietigt Sedom en Gomorra. Dit maakt de vraag naar de doodstraf hoogst actueel. De wereld heeft zeer verdeeld gereageerd op de doodstraf, die Saddam Hoessein werd opgelegd. De V.S. was vóór, de EU tegen de uitvoering daarvan.
Hoe staat het Jodendom tegenover de doodstraf? Iedereen herinnert zich nog de onverbiddelijkheid, waarmee bijvoorbeeld de regering in Singapore alle smeekbedes om het leven van een van drugshandel beschuldigde man te sparen, naast zich heeft neergelegd.
Informele gesprekken, diplomatieke nota’s, brieven van bewindslieden, en een appèl van de Nederlandse Koningin, konden de autoriteiten in de Aziatische stadsstaat niet vermurwen. Doodstraf blijft een drama. Mogen wij andermans leven nemen?
Een moordenaar krijgt de doodstraf. We lazen het nog niet zo lang geleden: ”Wie het bloed van mensen vergiet, zijn bloed zal door de mensen vergoten worden. Want G’d heeft de mens naar Zijn beeld gemaakt “ (Genesis 9:6). Hier lijkt de doodstraf een dwingende noodzaak.
Iemand die koelbloedig andermans leven neemt, verliest zelf het recht verder te leven. Voorstanders van de doodstraf stellen dat respect voor menselijk leven meebrengt, dat de mens niet ongestraft gedood kan worden. Toch worden in de Tora niet alle gevallen van doodslag met de doodstraf bekocht.
Kaïn, David en Achab worden wel gestraft maar niet met een doodvonnis. In 1870 werd de doodstraf in Nederland afgeschaft. Na de Tweede Wereldoorlog werd de doodstraf weer even ingevoerd. Het Sanhedrien te Jeruzalem was reeds 40 jaar vóór de verwoesting van de Tempel in het jaar 30 n.d.g.j., dus 1988 jaar geleden, gestopt met het toepassen van de doodstraf.
In de Talmoed wordt zeer terughoudend met de doodstraf omgesprongen. Zo wordt de wet van ‘de weerspannige zoon’ vier pagina’s lang in de Talmoed besproken (B.T. Sanhedrien 68b-72a) maar daarna wordt besloten dat het geval van ‘de weerspannige zoon’ nooit is voorgekomen en ook nooit zal voorkomen. Deze wet werd alleen gegeven voor studie, maar niet voor de praktijk. Toch protesteert Rabbi Jonatan en stelt: “Ik heb een weerspannige zoon gezien en op zijn graf gezeten”. In B.T. Sanhedrien 51b wordt de studie van de doodstraffen vergeleken met de studie van de offers, die ook geen praktijk meer zijn. In de Misjna Makkot (1:10) wordt gesteld dat een Sanhedrien, dat iemand één keer per zeven jaar ter dood veroordeelt, beschouwd wordt als een bloedbank. Rabbi Elazar ben Azarja meent dat zelfs één keer in de 70 jaar al veel te veel is. Rabbi Tarfon en Rabbi Akiva stellen dat als zij in het Sanhedrien zouden hebben gezeten, er nooit een doodstraf zou zijn uitgesproken. Maar Rabbi Sjimon ben Gamli’eel stelt dat dit averechts zou werken: ”Met zo een opstelling zouden er veel moordenaars onder Israël zijn”.
Toch werd de doodstraf voor levensgevaarlijke criminelen, soms zelfs tot in de Middeleeuwen, nog uitgesproken. Waar de Joodse rechtbanken met deze juridische bevoegdheden waren bekleed, zoals in Spanje onder de heerschappij van de Moslims, werden soms doodvonnissen uitgevoerd, wanneer bepaalde individuen een bedreiging vormden voor de gemeenschap.
In de Responsa van Maharam Lublin (138) staat beschreven dat deze Joodse rechtbanken liever niet een van de vier Bijbelse doodstraffen toepasten, om niet de schijn te wekken dat zij zich Sanhedriale bevoegdheden aanmaten. Toen de eerste moordzaak in de staat Israël werd gehouden telegrafeerden beide Israëlische Opperrabbijnen de minister van Justitie de doodstraf onmiddellijk af te schaffen. Een doodvonnis achtten zij in strijd met de Joodse wet. Toch werd Eichmann ter dood veroordeeld vanwege genocide. Soms kan men niet anders.
|
|
|