Het einde van de dagen |
Publicatiedatum: maandag 28 december 2020 |
Auteur: Opperrabbijn Evers | 1.106 keer gelezen |
|
|
Mosjiach [Messias], Einde der Tijden » |
|
Tora-uitleg is werk voor experts. Een kleine tekstuele overbodigheid is vaak aanleiding voor diepere verklaringen. Neem bijvoorbeeld de volgende passage: “Ja’akov riep zijn zoons bijeen en zei: “Verzamelt jullie en ik zal jullie vertellen wat jullie zal gebeuren aan het einde van de dagen. Verzamelt jullie en luistert, zonen van Ja’akov, en luistert naar Israël, uw vader.” (Gen. 49:1-2). Daarna volgen de berachot (zegeningen).
Masjie’ach Wat is dat ‘einde van de dagen’? Rasji e.a. verklaren op deze woorden, dat “Ja’akov zijn zoons de toekomst in de tijd van de Masjie’ach wilde openbaren maar de G’ddelijke Aanwezigheid (de Sjechina, de Profetische Geest) ging van hem weg”. Waarom zouden de woorden “einde van de dagen” niet gewoon op de zegeningen kunnen slaan, die Ja’akov zijn zoons verder in de parsja geeft (49:3 e.v.), waarin ook toekomstige gebeurtenissen worden behandeld?
“Het einde van de dagen” als Messiaanse eindtijd is niet altijd de meest voor de hand liggende verklaring van deze woorden. Zo betekent “einde der dagen” in de discussie tussen Bileam en Balak (Bemidbar/Numeri 24:14) volgens Rasji de tijd van koning David – dus niet het Messiaanse einde der tijden.
Schijnbaar overbodig Maar opgelet: er staat hier in de openingsverzen een schijnbaar overbodige herhaling:
- Allereerst zei Ja’akov: “Verzamelt jullie en ik zal jullie vertellen”. - Pas daarna zegt hij: “Verzamelt jullie en luistert, zoons van Ja’akov”.
Er waren kennelijk twee gelegenheden waarbij Ja’akov zijn zoons samenbracht. De tweede bijeenkomst wordt in hoofdstuk 49 in de zegeningen uitgewerkt. De inhoud van de eerste bijeenroeping blijft echter onduidelijk. Waarom staat er niet gewoon wat Ja’akov wilde zeggen?
Ja, legt Rasji uit, hij wilde inderdaad wat zeggen maar G’ds Geest verliet hem, zodat hij het einde van de dagen niet kon openbaren. Hoe weet Rasji echter, dat Ja’akov het Messiaanse tijdperk wilde voorspellen?
Taalnuance De Zohar (I:234b) gaat in op een subtiele taalnuance en maakt onderscheid tussen drie soorten spreken: Dibboer, Amira en Agada: spreken, zeggen en vertellen. Deze drie werkwoorden hebben verschillende betekenissen: -spreken (dibboer) is alleen maar een verbale handeling, -zeggen (amira) komt uit het hart en -vertellen (agada) is de stem van de nesjama (ziel).
Zeggen en spreken zijn oppervlakkige gebeurtenissen omdat ze niet uit het diepste van onze nesjomme stammen. Soms spreken we woorden die we niet menen. Agada – ook wel Midrasj genoemd - gaat de diepte in. Onze Wijzen zeiden over de Agada: “Als je G’d wil leren kennen, leer dan Agada. Dat is G’ds werkelijke wil” (Sifri Dewariem 11:22). Daarom zeggen de Chagamiem op de woorden “ik zal jullie vertellen” dat dit slaat op het einde van de dagen, wanneer G’d ons Zijn diepste wensen kenbaar zal maken.
Mislukte profetie Waarom meenden onze Wijzen dat de G’ddelijke Aanwezigheid Ja’akov verliet? Ja’akov nam aan, dat zijn zoons, nadat zij zich verenigd hadden in werkelijke eenheid, inderdaad waardig waren om het Messiaanse einde der dagen te horen. De profetie mislukte echter. Zij konden de Sjechina niet in zichzelf realiseren. Daarom vertrok de G’ddelijke Aanwezigheid. Ja’akov kon geen profetische boodschappen meer doorgeven aan zijn zoons, omdat zij qua niveau daarvoor niet in aanmerking kwamen. Daarna verliet de G’ddelijke Aanwezigheid Ja’akov ook. Het feit dat zijn kinderen niet op zijn niveau stonden, tastte ook Ja’akovs eigen spirituele kwaliteit aan. Toch is dit moeilijk te begrijpen. De zonen bleven wie ze waren en waren niet veranderd. Wat was er plotseling veranderd toen Ja’akov het einde der dagen wilde openbaren?
Niveauverlaging Ja’akov was niet eerder voornemens om het Messiaanse aan zijn zoons te openbaren. Daarom werd hij niet gedegradeerd door hun niveau. Maar toen hij met hen in contact wilde komen, tastte dat ook het niveau van Ja’akov aan: de Sjechina verliet hem. Grote Tsaddikiem (heiligen) lijden onder het niveau van hun generatiegenoten.
Als we nadenken over de spirituele toestand van onze generatie, kan men zich afvragen hoe wij ooit de Masjie’ach waardig zullen zijn. Er is nog hoop! Het feit dat wij in onze generatie voelen dat wij de komst van de Masjie’ach niet verdienen, is al een teken dat de Masjie’ach in de buurt is. Onze Rabbijnen zeggen (B.T. Sanhedrien 97a) dat de Masjie’ach alleen onverwachts zal arriveren, wanneer wij de hoop op zijn komst al lang hebben opgegeven. We hebben geen recht om te wanhopen!
|
|
|