Kregen de aanbidders van het gouden kalf een eerlijk proces? |
Publicatiedatum: dinsdag 02 maart 2021 |
Auteur: opperrabbijn Evers | 911 keer gelezen |
|
|
Opperrabbijn R. Evers, Gouden kalf, Doodstraf » |
|
“Ga naar beneden, want jouw volk, dat jij uit Egypte hebt gebracht, is snel afgeweken van de weg die Ik ze geboden heb en zij hebben zich een gesmolten kalf gemaakt” (32:7-8).
Sjemot/Exodus 32:27-28: “Mosje ging in de poort van de legerplaats staan en zei: ‘Wie is er voor G’d? Die kome tot mij!’. Al de Levieten verzamelden zich bij Mosje en Mosje zei tegen hen: ‘Zo zei G’d: ‘Ieder gordde zijn zwaard aan zijn heup en ga heen en weer in de legerplaats van poort tot poort, en ieder moet zijn broeder, zijn verwant en zijn naaste doden’.’ De Levieten deden naar het woord van Mosje en er vielen van het volk die dag ongeveer drieduizend man.”
IJverzucht of een eerlijk proces? Hadden de afgodendienaren geen recht op een eerlijk proces? Hoe kunnen de Levieten zoveel Joden in de woestijn hebben gedood? Is dit een daad van ijverzucht, eindelijk een gelegenheid voor extremisten en fundamentalisten om hun woede te koelen op zondaren?
Wanneer wij de gebeurtenissen die voorafgaan aan het gouden kalf, nader onder de loep nemen, kunnen wij beter begrijpen hoe onze traditie met afgodendienaren omgaat. Na veertig dagen zonder slaap en eten komt Mosje terug met de Tien Geboden die door G’d Zelf zijn ingegraveerd. Bij zijn tocht naar beneden vreesde hij het ergste. Het volk was vervallen tot afgoderij. Hoe was het mogelijk dat men zo diep gezonken was na de Openbaring op de berg Sinaï, na de Tien Geboden? Hoe konden de bevrijdde slaven zo ondankbaar zijn tegenover hun Bevrijder?
Nieuw volk, Mosje als voorvader G’d doet Mosje een voorstel. G’d wil het volk vernietigen en een nieuw volk opbouwen met als voorvader Mosje. Mosje slaat dit aanbod af, houdt een groot pleidooi en dringt er bij G’d op aan dat Hij verder moet met de afstammelingen van Awraham, Jitschak en Ja’akov. Mosje zegt tegen G’d: “Een tafel met drie poten (een volk met drie Aartsvaders) kan al niet blijven staan (zij vervallen af en toe tot zonde), dan toch zeker kan een tafel met één poot (als ik de voorvader wordt van het Joodse volk) niet blijven staan.” Mosje pleit voor Israël omwille van G’ds verbond en belofte aan hen en hun voorouders. Zijn inspanningen worden met succes beloond. Maar het incident met het gouden kalf kan niet ongestraft voorbijgaan. De zaak is duidelijk. Op afgoderij staat de doodstraf. Mosje zoekt mensen om het vonnis uit te voeren. De Levieten melden zich aan; zij plaatsen de G’dsdienst boven hun eigen emoties. Zij kwijten zich zo goed van hun taak dat Mosje hen aanneemt als bedienaars van de G’dsdienst, in plaats van de bechoriem (eerstgeborenen) die dat tot dan deden. Toch zit er een moeilijk punt in deze episode. Wanneer Mosje opdracht geeft om de afgodendienaren te doden, stelt hij dit in naam van Hasjeem: “Als volgt zegt G’d: ‘Laat ieder zijn zwaard omgorden’.” (32:27). Waar staat in de Tora dat G’d dit ook werkelijk heeft gezegd? Rasjie heeft dit probleem opgemerkt en verwijst ons naar de sidra van de vorige week: “Iedereen die voor afgoden offert, moet ter dood worden gebracht” (22:19).
Poorten zijn gerechtshoven Toch komt de Midrasj met een andere verklaring op het versdeel. Dat Mosje in de “poort van het kamp stond” (Sjemot/Exodus 32:26) leggen onze verklaarders uit dat met “poort” meestal het Sanhedrien wordt bedoeld, het gerechtshof van éénenzeventig oudsten. Voordat Mosje opdracht gaf om de zondaars te executeren, consulteerde hij het Sanhedrien, dat de hoogste gerechtelijke autoriteit was. Ieder van de drieduizend overtreders heeft ongetwijfeld een apart proces en vonnis gekregen, waarbij getuigen en waarschuwingen van te voren niet ontbraken. Daarom stond Mosje Rabbenoe in de poort van het gerechtshof.
Met open vizier De meeste beulen bedekken hun hoofd uit schaamte of angst voor represailles. In het Jodendom wordt ook van de executeur verwacht dat hij een hoog moreel niveau heeft. Mosje’s woorden “Wie aan de kant van G’d staat” noodzaakten niet zozeer tot het kiezen van de ‘partij van G’d’ maar slaan veel meer op de soort persoonlijkheid, die in aanmerking komt om beul te worden in deze uiterst onverkwikkelijke geschiedenis. Veel Joden hadden het gouden kalf zelf niet gediend maar hun passieve afzijdigheid toonde onvoldoende karakter en gebrek aan werkelijke toewijding aan het Jodendom. Mosje zocht mensen die zo toegewijd waren dat hun enige beweegredenen de verheffing van het Joodse volk was. Alléén déze mensen mochten de uitvoerders van het doodsvonnis worden. De uitdrukking “Iedereen dode zijn broer” is niet slechts een opdracht maar tevens een indicatie van het karakter en de persoonlijkheid van de beulen. Geen haat, woede, wraakgevoelens of bitterheid mocht hen bewegen. Zij moesten oprechte broederlijke gevoelens koesteren tegenover degene die zij moesten executeren. Zou dit niet het geval zijn, dan zou het ene geweld slechts het andere geweld oproepen.
Geen moordenaars Wil men het slechte vernietigen dan moet men zuiver gericht en actief gemotiveerd zijn, er moet sprake zijn van commitment. De enige beweegreden moet liefde voor G’d of haat tegen het kwaad zijn. Men mag niet haatdragend zijn tegenover de mens, degene die als persoon het kwaad bedreven heeft, omdat ieder mens tesjoewa kan doen en zichzelf ten positieve kan veranderen. Na de oproep van Mosje staat er “En de zoons van Levi handelden naar het woord van Mosje en op die dag vielen er drieduizend mensen”. In de vers wordt het woord ‘moorden’ niet vermeld, omdat de Levieten geen moordenaars waren.
Afgoderij moet vermeden worden omwille van het geloof en de morele verheffing van het Joodse volk. Maar dit betekent niet dat men er maar in het wilde weg op los moet slaan. Een eerlijk proces, een onbevooroordeelde rechter, een beul met zuivere motieven zijn belangrijke elementen van het juridische systeem van de Tora.
|
|
|