Pesach Sjeni, tweede Pesach op 14 Ijar |
Publicatiedatum: maandag 26 april 2021 |
Auteur: Opperrabbijn Evers | 989 keer gelezen |
|
|
Pesach, Opperrabbijn R. Evers » |
|
Fotocredits: Chabad.org
Toen de maand Nisan voor het eerst in de woestijn aanbrak, herhaalde Mosjé de voorschriften van Pesach. Eén van de voorschriften luidde, dat iemand die onrein, tamé, is geen Pesachoffer kan brengen. Een aantal grote Tsaddikiem kwamen naar Mosjé en Aharon met de volgende klacht:“We zijn onrein omdat wij de kist van Joseef dragen. Kunnen wij de mitswa van Korban Pesach nu niet doen omdat wij namens de gemeente de baardragers zijn? We hoeven niet zo nodig het vlees van Korban Pesach te eten maar kan een koheen misschien het offer namens ons brengen?”.
Mosjé ging het Misjkan binnen om de zaak voor G’d te brengen. Hij kreeg toen de voorschriften van Pesach Sjenie (de inhaalpesach) te horen: wanneer men om een geldige reden – onrein of uitstedig - het Pesachoffer niet heeft kunnen brengen, kan men het Pesachoffer nog een maand later brengen, op 14 Ijar. Gelijk in Nisan moet het tweede Pesach in de namiddag geslacht worden. Het vlees moet ’s nachts gegeten worden, samen met matsa en maror. Niettemin hoeft men geen chameets weg te ruimen zoals op de echte Pesach moet. Op 14 Ijar hoeft men ook geen werkverbod in acht te nemen.
De Chagamiem (Geleerden) vragen zich af waarom deze gebeurtenis rond het Pesach Sjenie niet aan het begin van het boek Bemidbar beschreven staat. Chronologisch gezien had het aan het begin van het vierde Toraboek gepast. De episode van de inhaalPesach vond plaats in de eerste maand van het tweede jaar na de uittocht. De volkstelling aan het begin van het boek Bemidbar vond plaats op de eerste dag van de tweede maand van het tweede jaar na de uittocht (Numeri 1:1).
Rasjie antwoordt, dat de episode van het tweede Pesachoffer een bepaalde G’ddelijke kritiek inhoudt op het joodse volk. Gedurende de veertigjarige omzwerving is het de joden slechts één keer gelukt om een Pesachoffer te brengen want alleen in het eerste jaar nadat ze Egypte hadden verlaten, hebben ze een Pesachoffer gebracht. Pas onder Jehosjoe’a werd het Korban Pesach weer gebracht (Jozua 5:10). De passage van het Pesach Sjenie toont een negatieve houding van het joodse volk. Daarom begint de Tora met het gebod van de volkstelling, dat juist G’ds liefde voor het joodse volk symboliseert (Rasjie Bemidbar 1:1).
Er waren voldoende geldige redenen om geen Korban Pesach te brengen in de latere jaren in de woestijn. Omdat ze gedurende het eerste jaar op één vaste plaats gestationeerd waren, konden ze hun kinderen besnijden. Later waren ze constant op reis. Het zou gevaarlijk zijn om de kinderen een briet mila te geven wanneer ze niet zeker konden zijn van een aantal dagen rust na de besnijdenis. Omdat ze nooit van tevoren wisten wanneer ze zouden optrekken, konden ze dus geen besnijdenis uitvoeren. Een vader met onbesneden kinderen mag geen Korban Pesach brengen. Daarom konden ze na het eerste jaar in de woestijn geen Pesachoffers meer brengen. Bovendien blies de gezonde noordenwind in de woestijn niet, waardoor het ongezond zou zijn om briet mila te verrichten. Hoewel er goede redenen waren voor deze nalatigheid was G’d toch niet erg tevreden met de joden. Door hun eigen zonden, zoals de klachten over het manna en het water en de episode van de verspieders, moesten ze langer in de woestenij blijven. Ook de noordenwind kregen ze niet omdat ze gezondigd hadden. De leden van de stam Levi besneden hun kinderen echter wel, ondanks het gevaar. Daarom konden zij wel Pesachoffers brengen gedurende de veertig jaar in de woestijn.
Wordt het standje van G’d aan het joodse volk inderdaad verhuld door het negen hoofdstukken naar achter te verschuiven? In Beha’alotecha wordt de nalatigheid van het joodse volk duidelijk. Het staat er in onverbloemde termen. Misschien moet het antwoord zijn dat men meer aandacht heeft voor het begin van een tekst dan voor een zaak verderop, te midden van andere gebeurtenissen. De aandacht wordt afgeleid omdat we in de loop van een verhaal minder oog voor de details hebben dan aan het begin van een episode. De nalatigheid wordt niet verzwegen maar alleen verhuld en afgezwakt. We zien bij de episode van de melaatsheid van Mirjam hoe belangrijk het is om andermans reputatie hoog te houden. Kennelijk was dit voldoende aanleiding om de tijdsvolgorde in de Tora-episodes te wijzigen. Hierdoor wordt de kowed (eer) van het joodse volk tenminste enigszins beschermd.
|
|
|