Robin Hood en een mitswa haba’a be’awera |
Publicatiedatum: dinsdag 11 mei 2021 |
Auteur: Opperrabbijn Evers | 853 keer gelezen |
|
|
Opperrabbijn R. Evers, Maatschappij, Stelen » |
|
– een goede daad, die alleen mogelijk wordt gemaakt door het plegen van een misdrijf
Iedereen mocht offers brengen, Joods of niet-Joods. Met grote nadruk stellen onze Wijzen (B.T. Nazier 62a) dat een offer niet gestolen mag worden. Wij moeten niet het voorbeeld van Robin Hood volgen die stal van de rijken om tsedaka te geven aan de armen. Dat heet een mitswa haba’a be’awera – een goede daad, die alleen mogelijk wordt gemaakt door het plegen van een misdrijf.
Toch kent deze neiging ook een subtielere vorm. Wanneer men geld op onjuiste of onzuivere wijze verdiend heeft, neigt men er nogal snel toe om een gedeelte daarvan af te staan voor een goed doel om de rest van het bezit te rechtvaardigen.
Diefstal en offer sluiten elkaar uit Een offer brengt G’d dichter bij maar diefstal verwijdert Hem, zoals er staat (Psalmen 12:6): ’Van het beroven van armen, zegt G’d, nu sta Ik op’. G’d stapt op. Een offer betekent zich opoffering getroosten. Wanneer men een offer steelt - waar geen moeite voor gedaan is, kan het niet worden gezien als een plaatsvervangend offer voor zichzelf. De eerste mens, Adam, bracht al offers. De Talmoed stelt dat Adam al een os bracht. Deze os had slechts één hoorn.
Er zijn verschillende offers ter verzoening. Als een Hogepriester of het Sanhedrien een fout maakte, brachten ze een koe als offer. Een privé-offer is meestal een geit of een schaap. Arme mensen brengen twee tortelduiven of twee jonge duiven. En de allerarmste brengt een tiende Efa aan meelbloem. Offerdieren zijn in eerste instantie dieren met hoorns. Hoorns duiden op de neiging om te stoten en te pesten. De mens kan in twee opzichten zondigen: ten opzichte van G’d en ten opzichte van de medemens. Omdat de meeste overtredingen op beide gebieden gebeuren, worden offers gebracht met twee hoorns. Toen Adam echter zondigde, was het alleen tegenover G’d omdat er nog geen medemensen waren. Daarom bracht hij een eenhoorn als offer. Adam wilde zijn als G’d. Hij wilde goed en kwaad leren kennen. Dit werd gezien als een ‘stoot naar de Hemel’. Met het oog op deze gebeurtenis staat er in Psalmen (75:5-6): ’Ik zei tegen de hoogmoedigen: pleeg geen grootspraak en tegen de slechten: verhef je hoorn niet’.
Na Matan Tora zijn alle mensen voor elkaar verantwoordelijk geworden. Zelfs wanneer men ‘alleen maar’ tegenover G’d zondigt, is dat een ramp voor de medemens. Bij de verovering van Jericho stal de dief Achan in zijn eentje van iets wat aan het Heiligdom behoorde. Daardoor veroorzaakte hij een nederlaag voor het Joodse leger in de buurt van Jericho bij de verovering van het land onder Jehosjoe’a. Hoe groter de mens, hoe groter de psychische of spirituele schade, die hij veroorzaakt. Daarom bestaan er verschillen in grootte tussen de offers.
De Hogepriester en het Sanhedrien brengen daarom een groter offer. Een koeienstoot is ernstiger dan een stoot van een geit of een ram. Een rijk iemand brengt in ieder geval een zoogdier, maar een arm iemand, die weinig invloed heeft, brengt een vogeloffer. Duiven worden door roofvogels gejaagd en zijn een symbool van de underdog in de maatschappij, de arme die door velen onderdrukt wordt. Maar ook de zielenpoot slaat om zich heen. In dit geval met zijn vleugels. Daarom moeten de vogelvleugels ingescheurd worden na het slachten – als symbool van het breken van het kwade.
|
|
|