Jaloezie en antisemitisme |
Publicatiedatum: zondag 11 december 2022 |
Auteur: Opperrabbijn Evers | 688 keer gelezen |
|
|
Maatschappij, Antisemitisme binnenland, Antisemitisme buitenland » |
|
We lezen in de choemasj dat Ja’akov de zegen van Jitschak had gekregen. Esau werd vreselijk jaloers. Deze haat droeg Esau over aan zijn zoon Elifaz, die het als een familietraditie verder doorgaf aan Amalek, Agag en Haman. Kennelijk komt er geen einde aan de stroom antisemitisme die door de geschiedenis waart. Het antisemitisme wordt teruggevoerd op de strijd tussen Esau en Ja’akov.
Aan Riwka werd geprofeteerd dat haar kinderen niet goed samen konden coëxisteren. Esau ambieerde het aardse leven, Ja’akov het hemelse. De aartsvijand van Israël is Amalek. Amalek was de kleinzoon van Esau, en de zoon van Elifaz (Bereesjiet/Gen. 36:4).
De moeder van Elifaz was Timna, die joods wilde worden. Zij ging naar onze Aartsvaders toe om zich te laten bekeren maar die wilden haar niet aanvaarden. Uiteindelijk kwam ze terecht bij Elifaz, omdat ze liever een dienares bleef binnen Israël dan een meesteres bij een ander volk. Van haar stamde Amalek af, die ons veel ellende heeft bezorgd. De Talmoed geeft de reden: omdat men haar niet had mogen wegsturen toen zij joods wilde worden.
Onbegrijpelijk! Onze Aartsvaders probeerden iedereen bij het Jodendom te betrekken. Hoe het ook zij, onze Aartsvaders worden, zij het zeer subtiel, bekritiseerd voor het feit, dat ze Timna niet in de Jodendom hebben willen opnemen. “De handelingen van de Voorouders zijn bepalend voor de geschiedenis van hun kinderen”.
Dezelfde gedachte zien we terug bij de confrontatie tussen Mordechai en Haman. De Midrasj legt een verband tussen de haat van Haman en de manier waarop Ja’akov aan de zegening van de eerstgeborene kwam. In de Megillat Ester staat dat toen Mordechai doorhad wat besloten was door Haman “Mordechai zijn kleren scheurde en zich hulde in zak en as. Hij ging naar het midden van de stad en liet een luide en bittere schreeuw” (Ester 4:1-2).
Die luide en bittere kreet wordt in verband gebracht met de bittere klacht, die Esau uitte, toen hij merkte, dat Ja’akov er met de zegen vandoor was.
De Midrasj stelt: “Ja’akov liet Esau vreselijk huilen, zoals er geschreven staat: “Toen Esau de woorden van zijn vader hoorde, huilde hij met ‘n vreselijke en luide schreeuw” (Bereesjiet/Gen. 27:34). Ja’akov kreeg dit terug in Sjoesjan, de hoofdstad van het Medisch-Perzische rijk, toen zijn afstammeling Mordechai een bittere en luide kreet liet vanwege de ellende die Haman, een nakomeling van Amelek, over de Joden bracht”.
Een rechtvaardiging van antisemitisme? Absoluut niet! Maar het laat wel een oorzaak-gevolg verband zien, dat we soms niet goed doorhebben. In Dewariem 25:19 wordt gesteld, dat wij “de herinnering van Amalek moeten uitwissen van onder de Hemel, gij zult dit niet vergeten”. Verklaarders vragen zich af hoe het mogelijk is om de herinnering uit te wissen, terwijl we niet mogen vergeten. Misschien betekent dit dat wij de herinnering aan Amalek moeten uitwissen omdat dit op een eigenschap duidt, dat we soms – uiteraard zeer subtiel – ietwat ongevoelig omgaan met onze omgeving. De tikkoen (correctie) hiervoor is dat wij af en toe de gevoeligheden vanuit de omgeving ons iets meer bewust moeten zijn. Hoe het ook zij: langzamerhand gaan we Messiaanse tijden tegemoet. De Satan, de grote hinderaar van alles wat met kedoesja en gewijde, heilige fijnzinnigheid van doen heeft, voelt zijn einde naderen. Hij doet nog wat laatste pogingen om deze gelukzalige, gewijde toekomstvisioenen te verijdelen maar uiteindelijk zal G’ds Koninkrijk op aarde zegevieren.
|
|
|