Het beeld van de wolf verschijnt zowel in de Midrasj als in de Zohar, vaak beladen met diepe symbolische betekenis, gebaseerd op Bijbelse verwijzingen.
Wolven in de Torah
De wolf wordt voor het eerst genoemd in de Torah, de Hebreeuwse Bijbel, en vormt daarmee de basis voor hoe onze Geleerden dit dier interpreteren. Drie specifieke verzen behandelen de wolf: Bereesjiet/Gen. 49:27, Jechezkel/Ez. 22:27 en Jesjajahoe/Jes. 11:6. In Bereesjiet 49:27 zegent Ja’aqov zijn zoon Benjamin met de woorden: "Benjamin is een roofzuchtige wolf; 's morgens verslindt hij de prooi en 's avonds verdeelt hij de buit." De Hebreeuwse term עַד (‘ad), die hier plundering en buit betekent, wordt in het Aramees vertaald als עִדָאָה (ida’ah). Dit woordgebruik komt ook voor in Jesjajahoe 33:23: "Toen werden plundering en buit (עַד שָׁלָל ‘ad sjalal) verdeeld." De interpretatie van onze Geleerden, zoals vastgelegd in Esther Rabbah 10:13, ziet deze zegen als een verwijzing naar Sja’oel Hamelech (Koning Saul), die uit de stam van Benjamin voortkwam. Hij vertegenwoordigt de "morgen" of bloeiperiode van Israël. Het tweede deel van de zegen, "En 's avonds verdeelt hij de buit," verwijst naar een latere periode waarin Israël in ballingschap ging onder Nevoedkanessar (Nebukadnessar). Zelfs in deze moeilijke tijd zullen leden van de stam Benjamin, zoals Mordechai en Esther, voor redding zorgen en de buit van Haman verdelen. Dit wordt bevestigd in Esther 8:7: "Zie, het huis van Haman heb ik aan Esther gegeven," een verklaring die ook door de midrasj in Esther Rabbah wordt ondersteund.
De "rovende Benjamin" symboliseert kracht en moed, evenals het vermogen om te jagen en te beschermen. De wolf, die in de zegen van Ja’aqov centraal staat, deelt zijn prooi met anderen, wat zijn sociale aard weerspiegelt. In het wild staan wolven bekend om hun sterke onderlinge banden binnen de roedel. Het delen van voedsel is essentieel voor hun overleving en een vanzelfsprekend onderdeel van hun gedrag. Wolven jagen samen, zorgen voor elkaar en verdelen de prooi onder alle leden van de roedel, inclusief jongen, ouderen en gewonden. Maar hun samenwerking reikt verder: wolven delen ook hun buit met andere dieren, zoals raven, waarmee ze in de natuur een bijzondere symbiotische relatie hebben ontwikkeld.
In Jechezkel 22:27 wordt gesteld: "Haar vorsten in haar zijn als wolven die prooien verscheuren, bloedvergieten en levens vernietigen om oneerlijke winst te maken." Hier symboliseren wolven corrupte leiders, die met roofzuchtige intenties en zonder moreel kompas handelen om persoonlijk gewin te behalen. Volgens Rasji staat dit beeld voor leiders die geweld gebruiken om op oneerlijke wijze rijkdom te vergaren.
In Jesjajahoe 11:6 lezen we: "De wolf zal vredig samenleven met het lam." Dit vers symboliseert de messiaanse tijd, een visie van ultieme harmonie en vrede. De wolf, een roofdier, en het lam, een kwetsbaar dier, staan hier symbool voor tegenpolen die in harmonie samenleven. Het Joodse volk wordt vaak vergeleken met een schaap of lam, dat in deze context een beeld van kwetsbaarheid en spirituele toewijding vertegenwoordigt.