Tijdens de tefilla onstaat er een bepaalde gebondenheid met Hasjem. Wij vragen Hem dat Hij ons daar niet met lege handen van laat terug keren, maar dat wij er iets van zullen „meenemen," dat er iets van bij ons blijft. De Rambam vertelt ons in Hilchot Tesjoewa [de Voorschriften voor berouw en inkeer] dat de Widoei [zondenbelijdenis] zo intens hoort te zijn, dat wij niet meer terugkeren tot ons vroeger gedrag. Laten we eerlijk zijn: wanneer wij op Jom Kippoer bekennen dat wij schuldig zijn aan „bitoel Tora" - dat wij niet genoeg Tora hebben geleerd - kunnen wij het dan nog rechtvaardigen als wij helemaal geen Tora leren? Wij kunnen niet garanderen dat wij na Jom Kippoer ineens Daf Jomi [dagelijks een blad van de Talmoed] gaan leren, maar wanneer wij oprecht Hasjem vragen om ons te helpen, en wij doen zelf ook ons best, misschien lukt het dan een beetje. We kunnen proberen wat meer te doen voor anderen, bijvoorbeeld ook gasten uitnodigen die wij niet zo aardig vinden. Het is geen mitswa je beste vrienden uit te nodigen. We kunnen proberen met een opgewekter hart iets aan liefdadigheid te geven. We kunnen de wekelijkse Hilchot Sjabbat iets welwillender lezen. Wanneer wij het proberen en Hasjem vragen ons te helpen, misschien lukt het dan een beetje.
Wanneer wij honderdtwintig jaar worden en Hasjem ons vraagt: „Waarom heb je niet naar de Sjofar geluisterd op de eerste dag Rosh Hasjana van het jaar 5763," en wij antwoorden: „Onze geleerden hebben dat verboden als Rosj Hasjana op Sjabbat valt," en als Hasjem dan vraagt: „Heb je je ook zo braaf gehouden aan al de andere voorschriften van de geleerden?" Wat antwoorden we dan? Dat wij alleen maar luisteren naar de rabbijnen wanneer die ons zeggen dat wij iets wat in Tora staat niet hoeven te doen?
Een mens kan alleen maar invloed hebben op de dingen die in de toekomst gebeuren. Op wat geweest is heeft hij geen invloed meer en daaraan kan hij niets veranderen. Op twee dingen na. Tesjoewa [berouw, inkeer] en de opheffing van een eed. Die staan beiden boven de tijd. (Misschien dat we daarom Kol Nidrei zeggen op de avond van Jom Kippoer, op de dag dat onze zonden vergeven worden en onze beloften aan Hasjem - niet die aan onze medemensen! - worden opgeheven. Chazal leren ons dat tesjoewa één van de dingen was die vóór de schepping van de wereld geschapen werden (Pesachim 54a), omdat zij boven de tijd staan, en de tijd werd met de wereld geschapen. Tesjoewa komt uit de wereld van het verborgen licht van de zes scheppingsdagen - „Adam tsofé bo misof ha'olam wead sofo" [de mens kan daar gebruik van maken om van het ene eind van de wereld naar het andere eind te kijken] (Chagiga 12a) - er zijn geen beperkingen in tijd of ruimte.
Dit kan verklaren waarom men de Jom Kippoerdienst begint met de woorden uit Tehilliem [Psalm] 97:11: „Or zaroea latsadiek oelejisjrei leev simcha" [Het licht werd voor de rechtvaardigen gezaaid en voor hen die oprecht van hart zijn, vreugde]. Jom Kippoer is geworteld in het verborgen licht dat voor de tsaddikiem gereserveerd is. Dit licht is verheven boven het begrip van tijd, het scheen slechts op de eerste dag van de schepping. Chazal vertellen ons dat „en het was avond en het was ochtend, één dag" die dag was Jom Kippoer (Bereisjiet Rabba 83:8). Jom Kippoer is een deel van de Nieuwe wereld. „De komende wereld is niet als deze wereld, in de komende wereld is er geen eten en drinken ... alleen de rechtvaardigen zitten er met hun kronen op hun hoofden en genieten van de straling van de G-ddelijke aanwezigheid (Brachot 17a). (Er is ook nog een andere verklaring voor het zeggen van deze passoek op de avond van Jom Kippoer).
Wij kunnen niet het hele jaar in de Komende Wereld leven zonder eten en drinken. Maar minstens één dag per jaar, op Jom Kippoer kunnen wij genieten van de straling van Hasjem.
Als Rosj Hasjana gezien kan worden als de „eroesin" - de verloving van Israël met Hasjem, dan is Jom Kippoer te vergelijken met het huwelijk zelf. (Dit geldt voor ieder bruidspaar op de dag van hun huwelijk. Hun huwelijk is een soort Jom Kippoer, waarop al hun zonden vergeven worden - zie Jerusjalmie Bikkoeriem 3:3. Op de de dag van hun huwelijk vast het Joodse bruidspaar ook.)
Het was op Jom Kippoer dat de Vergadering van Israel in een huwelijksverbond trad met Hasjem, na de zonde van het gouden kalf. Chazal vergelijken het breken van de stenen tafels met het verscheuren van een ketoeba - huwelijksovereenkomst - (zie Sjemot Rabba 43:1). Toen Hasjem hen hun zonden vergaf, gaf Hij hen een nieuw stel stenen tafels - dit is de „huwelijksdag," de dag dat het Joodse volk met Hasjem als het ware onder de Choepa - het huwelijksbaldakijn - stond. Dat werd gevolgd door de Sjèwa brachot - de zeven dagen feest na de bruiloft, wanneer wij in de Soeka wonen, in de schaduw van de Almachtige. Daarna komt de achtste dag, wanneer wij een eenvoudig offer brengen: „één stier, één ram," (Bamidbar 29:36). Alle gasten zijn naar huis, nu zijn bruid en bruidegom samen alleen en genieten nog na van het feest. Op Sjemini Atsèret - het Slotfeest - is Israël alleen met zijn Schepper (zie Rasji t.p.). In Israël is dat tevens Simchat Tora - Vreugde der Wet. Van nu af aan moeten wij een sterke gebondenheid met Hasjem, met de bruidegom voelen. Wij hebben de „eroesin" mee gemaakt, de choeppa, de sjewa brachot, wij zijn alleen geweest met de bruidegom. Wij voelen ons nu zeer zeker verbonden met de bruidegom - met Hasjem zelf in al Zijn Heerlijkheid.
En dan? Laten wij oppassen dat we niet terugvallen. Dat het huwelijk niet stukloopt. Laten wij proberen om bij alles wat wij doen te denken dat wij het „een beetje" leSjeem Sjamajiem" doen - om der wille van de Hemel. En niet allen voor ons eigen plezier. Daarbij moeten wij onszelf natuurlijk niet voor de gek houden en denken dat alles wat wij doen, leSjeem Sjamajiem is. Wij hoeven niet te zijn zoals de grote tsaddikiem. Wanneer wij na 120 jaar voor Hasjem staan, zal Hij ons niet vragen: waarom was jij niet zoals Awraham Awienoe of als Mosjé Rabbeinoe. Maar Hij zal ons vragen: „Waarom was je niet wie je had kunnen zijn?"
„Echad hammarbè we echad hammameïet, oewelewad sjèjechaween libbo lasjamajiem" - Het maakt geen verschil uit of men veel of weinig doet, zolang het maar komt uit een hart dat op de hemel gericht is (Babylonische Talmoed, traktaat Berachot 5b).
Moge het de Wil zijn van de Allerhoogste dat wij mogen worden ingeschreven en bezegeld voor een goed leven voor onszelf en voor heel het volk Israël en voor heel de wereld. Misschien mogen wij opstijgen tot de Soeka van Hasjem. En zo niet, moge wij dan bespaard worden van al de verschikkelijke dingen die wij de afgelopen twee jaar hebben moeten doormaken. Moge het voor ons allen een goed en gezegend en zoet jaar zijn. Amein.
|