Wij danken U, dat U, Eeuwige, onze G'd en G'd van onze voorouders het bent Die voor eeuwig en altijd de rotsvaste steun voor ons leven, onze beschermende hulp bent; U bent dat van geslacht op geslacht. U danken wij en we verkondigen Uw lof voor ons leven, aan Uw hand overgeleverd en voor onze zielen, aan U toevertrouwd, voor Uw wonderen die dagelijks bij ons gebeuren en voor Uw wonderbaarlijke weldaden die er elke ogenblik zijn, 's avonds, 's morgens en 's middags. Oneindig-goede wiens ontferming onbeperkt is, Ontfermer, wiens liefde niet ophoudt., op U is onze hoop van oudsher gevestigd. (Bij de herhaling zegt de chazzan het onderstaande, wat het MODIEM DE RABBANAN. Ondertussen herhalen wij het Modiem op de gebruikelijke wijze. MINJAN VEREIST) Wij danken U dat U, Eeuwige, onze G'd en G'd van onze voorouders bent, de G'd van alen die bestaan, onze Schepper, Schepper van het oerbegin. Uitingen van prijzen en dank komen Uw grote en heilige Naam toe, omdat U ons het leven hebt geschonken en ons staande hebt gehouden. Moge U ons stand doen houden. Moge U onze ballingen verzamelen naar Uw heilige voorhoven om Uw wetten stipt na te komen en Uw wil te doen, om U met een gaaf hart te dienen; omdat wij U dankbaar mogen zijn, wordt U geprezen, G'd, die wij dank verschuldigd zijn (T.J. B'rachot 1:5; T.B. Sota 40:1) (Hier wordt een heel paragraaf toegevoegd voor Chanoekka en Poeriem. ) Voor dit alles zal Uw Naam, Koning, geprezen en hoogverheven worden, voortdurend, eeuwig en altijd. (tussen Rosj Hasjana en Jom Kippoer voegen wij er aan toe: "Schrijf allen die tot Uw verbond behoren voor een goed leven op.") En allen die leven zullen U altijd danken en in oprechtheid met lof Uw Naam vermelden, G'd, onze Hulp en Bijstand voor altijd. Geprezen, U, Eeuwige, Uw Naam is "de Oneindig-goede" en het komt U toe te danken. | Mo-dim a-nach-nu lach sha-a-ta hu A-do-nai E-lo-hei-nu vei-lo-hei a-vo-tei-nu l'olam va-ed. Tsur cha-yei-nu ma-gein yish-ei-nu a-tah hu l'dor va-dor. No-deh l'cha un'sa-peir t'hi-la-te-cha al cha-yei-nu ha-m'su-rim b'ya-de-cha v'al nish-mo-tei-nu ha-p'ku-dot lach v'al ni-se-cha she-b'chawl-yom i-ma-nu v'al nif-l'o-te-cha v'to-vo-te-cha, she-b'chawl-eit, e-rev va-vo-ker v'tsaw-ha-ra-yim. Ha-tov ki lo cha-lu ra-cha-me-cha v'ha-m'ra-cheim ki lo ta-mu cha-sa-de-cha ki mei-o-lam ki-vi-nu lach.
(Hier wordt een heel paragraaf toegevoegd voor Chanoekka en Poeriem. ) V'al ku-lam, yit-ba-rach v'yit-ro-mam shim-cha Mal-kei-nu, ta-mid l'o-lam va-ed.
(tussen Rosj Hasjana en Jom Kippoer voegen wij er aan toe: "Uch-tov l'chai-yim to-vim kawl b'nei v'ri-te-cha") V'chol ha-cha-yim yo-du-cha se-la vi-ha-l'lu et-shim-cha be-emet, ha-eil y'shu-a-tei-nu v'ez-ra-tei-nu se-la.
Ba-ruch a-tah A-do-nai, ha-tov shim-cha ul'cha na-e l'ho-dot.
|