Rabbi Meïr Ba'al HaNess, wat "die wonderen doet" betekent, was een van de grootste Tannaiem van de vierde generatie [139-163 n.d.g.j.]. Tannaiem zijn leraren van de Misjna (Geschreven Tora). Zijn naam wordt in de Misjnah driehonderdvijfendertig keer genoemd.
Meïr betekende 'verlichtende' en het schijnt dat hij aan zijn naam eer deed. Hij bracht namelijk kennis en ontwikkeling bij. De Talmoed verklaart dat Rabbi Meïr zo intelligent was, dat zijn meest scherpzinnige collegae niet in staat waren tot in het diepste van zijn ideeën te peilen. Hij was een beroemd leraar en een groot specialist van de Halacha (Joodse Wet). Ook had hij een uitgesproken liefde voor de Aggada. Aggadais op te vatten als een overlevering van kennis uit Bijbelonderzoek. De Halacha is de abstracte formulering van de Joodse rechtspraak. De Aggada daartegen gaat dus niet over de juridische gedeelten van de Talmoed. De traditionele Aggada is opgebouwd uit theologische bespiegelingen, legenden, folklore, droomuitleggingen, moreel/ethische leringen en wijsgerige beschouwingen betreffende de mens - kosmos relatie. Uit deze traditie komt het kabbalisme (Joodse Mystiek) voort. Het is in nauwe samenhang van hetgeen omgekeerd de Halacha is. Men zegt wel eens: "alles wat niet Aggada is, is Halacha.”
Rabbi Meïr was een voortreffelijke verteller, waardoor hij menigten van mensen kon aantrekken. De menigten bestonden vooral uit vrouwen, waardoor de mannen jaloers op Rabbi Meïr waren. |