Parasja No’ach vertelt het verhaal van hoe G-d de gehele mensheid, eigenlijk de hele aarde, wilde ‘reinigen’ d.m.v. een zondvloed. Alleen No’ach en zijn familie (zijn vrouw, zijn 3 zonen Sjem, Cham en Jefet en hun echtgenotes) werden gered hiervan door een ark te bouwen waar zij en van elk diersoort 1 paar (en van de kosjere dieren 7 paar) in konden wonen. Daarna lezen we dat uit No’ach’s zonen en hun nakomelingen de nieuwe mensheid word geschapen ( Ber./Gen. 9:19). Het gedeelte van de parasja waar ik over wil vertellen gaat over het verhaal hierna. G-d belooft aan No’ach dat hij nooit meer een zondvloed zal brengen die de gehele mensheid zal vernietigen. Het eerste wat daarna No’ach doet is een wijngaard planten. Dit is enigszins wel te begrijpen. Als je de gehele mensheid voor je ogen heb zien weg gevaagd worden en je blijft als enige met je familie over, dan lust je best een wijntje. Zeker als je eindelijk na al die tijd uit een ark komt die vol was met dieren waar je allemaal voor hebt moeten zorgen (No’ach was 600 jaar oud toen de zondvloed uitbrak, nu kan je wel na gaan wat voor klus dit moet zijn geweest Ber./Gen. 7:6).
De Midrasj (overleveringen) vertelt dat toen No’ach deze wijngaard plantte, de druiven op de zelfde dag nog groeide, rijp werden en hij ze ook meteen kon plukken om er wijn van te maken. De wijn was dus de zelfde dag al klaar als dat hij de wijngaard plantte. Hier was hij natuurlijk erg enthousiast over en dronk dus ‘iets te veel’ wijn waardoor hij dronken werd. We lezen dat No’ach in zijn staat van dronkenschap zichzelf helemaal uitkleedde in zijn tent (Ber./Gen. 9:21). Kena’an (de 4e zoon van Cham) vindt zijn grootvader naakt in zijn tent en verteld dit aan zijn vader Cham. Cham daarna, ging ook de tent binnen om dit te zien. Toen hij zag dat zijn zoon gelijk had, ging hij naar zijn broers Sjem en Jefet toe om dit nieuwtje door te vertellen. Hij probeerde zijn vader belachelijk te maken met als doel te voorkomen dat No’ach nog een 4e zoon zou krijgen (die dan ook een aandeel in de nieuwe wereld zou krijgen). In plaats van naar deze roddel te luisteren besloot Sjem een laken te pakken om zijn vader daarmee te bedekken. Jefet hielp hem hierbij. Ze liepen achteruit de tent binnen en keken uit respect de andere kant op (om hun vader niet naakt te zien. “No’ach ontwaakte uit zijn roes en wist wat zijn jongste zoon hem aangedaan had” (Ber./Gen. 9:24). Als gevolg hiervan krijgen Sjem en Jefet een zegen van No’ach en wordt Kena’an vervloekt.
Wacht eens even, is Cham niet de “schuldige”? Waarom wordt niet (ook) hij vervloekt? De Midrasj legt uit dat omdat álle zonen heeft gezegend inclusief Cham (Ber./Gen. 9:1), overtreft dit een vloek van een mens. Dit geldt alleen niet voor Kena’an, en daarom wordt hij vervloekt. Nog een reden waarom Kena’an wordt vervloekt (los van dat hij zijn grootvader als eerste naakt zag en dit doorvertelde aan zijn vader), is om dat hij de 4e zoon was van Cham.
De vloek die Kena’an krijgt is dat hij (lees: zijn nakomelingen) slaven zullen zijn van Sjem en Jefet (en dus hun nakomelingen). De reden hiervoor is als volgt. Net zoals Cham niet wilde dat No’ach een 4e zoon zou krijgen die hem zou kunnen dienen, zo zal ook Cham’s 4e zoon Cham niet kunnen dienen doordat hij een slaaf voor zijn broeders en van Sjem en Jefet zal zijn ( Ber./Gen. 9:25 – 27). Dit is ook weer een voorbeeld waarom kwaadspreken en roddelen ( Lasjon hará) zo iets slechts is en wat de gevolgen kunnen zijn hiervan.
Nu wil ik eigenlijk meer kijken naar de zegeningen die No’ach heeft gegeven aan Sjem en Jefet heeft gegeven. Dit zijn namelijk zegeningen die grote gevolgen hebben (gehad) voor de geschiedenis van de mensheid.
“Gezegend is G-d, de G-d van Sjem…. Moge G-d Jefet uitbreiden maar hij zal wonen in de tenten van Sjem” (Ber./Gen. 9:22-8). Deze zegening is het begin van een krachtige profetie—misschien wel de grootste profetie in de hele Tora. Het gaat over de gehele mensheid. De geleerden verklaren dat Sjem de voorvader is van de Israëlieten (het Joodse volk). Cham de vader van de Kena’anieten, Egyptenaren en Babyloniërs (eigenlijk alle volkeren in Afrika). En Jefet de vader van de Grieken en de Perzen.
De geleerden brengen verschillende verklaringen over de zegeningen en vloek. De vloek wordt uitgelegd als dat de Afrikaanse volken slaven zullen zijn van de Grieken en van het Joodse volk. De zegeningen kan je op verschillende manieren uitleggen.
- Aangezien G-d de G-d van Sjem is (en dus van de Israëlieten) betekent dit dat de Sjechina van Hasjem alleen aanwezig is bij het Joodse volk.
- De Grieken en hun cultuur (het Hellenisme) zullen het grootste deel van de wereld bevolken. Het zal een belangrijk onderdeel worden van de samenleving. (Zoals staat geschreven: Moge G-d Jefet uitbreiden). Hun ideeën en filosofie zullen alleen niks betekenen zonder de spirituele waarheid (de Tora) van de Israëlieten. (Zoals staat geschreven: maar Jefet zal ‘wonen’ in de tenten van Sjem). Je ziet ook dat dit Hellenisme ten tijde van Alexander de Grote ook in Israël heerste.
- Een van Jefet's nakomelingen, de Perzische koning Koresj (Cyrus) heeft de 2e Tempel laten bouwen. Toch zien we dat de Sjechina niet aanwezig was in de 2e Tempel, maar alleen in de 1e Tempel gebouwd door koning Sjlomo.
- Nog een mooie uitleg is die van Rabbi Samson Rafael Hirsch:
|