Rachel die voor haar volk huilt en pleidt.
"Bij de rivieren van Babel, daar zaten wij, ja, we huilden, toen wij gedachten aan Tsion." Tehilliem/Ps. 137
Twintig generaties gingen sinds Dawied Hamalech voorbij toen Nebudcadnezzar van Babelonië de Bejt Mikdasj vernietigde. Dit vond plaats tijdens de regeerperiode van koning Tsidkijahoe in het jaar 3338 (423 vdgj). De Geleerden vertelden ons dat tijdens de Vernietiging van de Eerste Bejt Hamiqdasj de Kohaniem zich met de sleutels van het Heiligdom in hun handen op het dak van de brandende Bejt Hamiqdasj verzamelden. Daar verklaarden zij: ‘Meester van het Heelal! Aangezien wij niet genieten van de verdiensten als loyale beheerders, mogen wij aan Jou de sleutels teruggeven? Toen gooiden zij de sleutels in de lucht en een hand uit de Hemel ving de sleutels op. Vervolgens stortten zij zich in de vuurzee (Ta'anis 29b).
"En de glorie van G'd verliet de dorpel van het huis ..."(Jermijahoe 13:16). Rabbi Acha leert dat dit te vergelijken is met een koning die zijn paleis in woede verlaat. Dit nadat hij het paleis verlaten heeft en weer terugkomt, de muren en de pilaren streelt, zeggende: ‘Vaarwel mijn paleis, waarwel mijn koninkrijk, vaarwel mijn dierbaar huis". Jesjajahoe 22:12: ‘En Hasjem, Heer van de Legioenen, verklaarde dat op die dag zal er huilen en treuren zal zijn.' Toen Hasjem er voor koos om de Bejt Hamidasj te vernietigen, zei Hij: "Zolang Mijn Aanwezigheid daar woont, de volkeren van de wereld kan het niet aanraken. Ik zal Mijn ogen verhinderen er naar te kijken en Ik zal bij Mezelf zweren niet betrokken te zijn tot het einde der dagen en laat de vijanden binnengaan en het vernietigen". Hasjem zwoer dit direct bij Zijn rechterhand en plaatste het achter Zijn rug, zoals Eicha/Kl. 2:3 zegt: Gloeiend van woede heeft Hij afgehouwen geheel de hoorn van Israël, heeft Hij Zijn rechterhand achter Zich teruggehaald bij de verschijning van een vijand; Hij ontbrandde in Ja'aqov als een laaiend vuur dat om zich heen vreet".
De Aartsvaders en Mosje werden uit hun rust gestoord om tegen Bnej Jisrael te getuigen, maar al snel was het duidelijk dat zij dit niet konden, waardoor zij juist voor Bnej Jisrael pleitten. Avrahem zei: ‘Meester van het Heelal, wie beschuldigt Jisrael voor overtredingen van de Tora?´ Hasjem zei: ‘Laat de Tora voorkomen en tegen Bnej Jisrael getuigen. Toen riep Avraham: ‘Mijn dochter, jij bent hier gekomen om tegen Bnej Jisrael te getuigen voor het overtreden van jouw mitswes en jij voelt je niet beschaamd? Herinner je toch aan de dag dat Hasjem jou van volk naar volk bracht en iedereen heeft jou afgewezen! Niemand was gewillig jou te ontvangen tot dat mijn kinderen naar Mount Sinaj kwamen en jou accepteerden met alle eer. En nu in tijd van leed ga jij tegen hen getuigen?' Toen de Tora dat hoorde, deed zij een stap op zij en legde geen getuigenis af. "Dan zullen de letters van het Alef-Beth tegen Bnej Jisrael getuigen", zei Hasjem. Avraham zei toen eerst tegen Alef en daarna tegen Beth: "Alef, jij bent de eerste van alle letters. Vergeet niet dat Hasjem Zichzelf op Mount Sinaj openbaarde en de Tien Woorden met Anochie (Alef-Noen-Chaf-Joed) begint (Sjemot/Ex. 20:2). Geen volk dan alleen mijn kinderen accepteerde jou. Beth, de Tora begint met jouw letter (Bereesjiet) en jij getuigt tegen mijn kinderen die de vijf Boeken van de Tora bestuderen?' Zowel Alef en Beth namen een stapje terug en getuigden niet tegen Bnej Jisrael. De rest van de 22 letters zwegen.
Nadat dit gebeurde waarbij de Aartsvaders en Mosje voor Bnej Jisrael pleitten, werd de genade van Hasjem direct aangewakkerd toen Rachel voor Hasjem verscheen en voor haar volk pleitte. Hasjem zei: "Voor jou Rachel, zal Ik Jisrael naar haar plek terugbrengen". Zoals er staat geschreven: ‘Een stem wordt in Ramah gehoord, geweeklaag en bitter wenen gehoord. Rachel weent voor haar kinderen; zij weigert om voor haar kinderen getroost te worden, omdat zij er niet zijn. Zo zegt Hasjem: weerhoud je van het wenen en jouw ogen van tranen; want jouw werk, zegt Hasjem, wordt beloond; en zij zullen uit het land van de vijand terugkomen. En er is hoop voor jouw toekomst, zegt Hasjem, en jouw kinderen zullen binnen hun eigen grens terugkeren. Jermijahoe 31:14-16.
De Geleerden leerde ons dat het lied van Asaf (Tehilliem/Ps. 89:1) eigenlijk ‘het huilen van Asaf' of ‘het zuchten van Asaf' of ‘het treuren van Asaf' had moeten heten. Waarom noemen wij het Lied van Asaf? Het is te vergelijken met een koning die erg boos wordt op zijn zoon. Zijn zoon heeft voor het verkeerde pad gekozen en in boosheid maakt de koning de choeppa van zijn zoon stuk. De leraar van de zoon zag dit gebeuren en pakte de gebroken stangen en begon daarmee muziek te maken, terwijl de koning ongestoord de choeppa verder kapot maakte. Een voorbijganger zag dit en vroeg: ‘de koning maakt de choeppa stuk en jij speelt daar muziek op?' Hij antwoordde: ‘ik speel de muziek zodat de koning zijn woede op de choeppa afreageert en niet op de zoon'. Het zelfde is ook met Asaf. Hasjem vernietigde de Bejt Hamiqdasj en het Heiligdom en Asaf zingt zodat Hasjem Zijn woede op hout en steen afreageerde en niet op Bnej Jisrael.
Vierhonderd en tien jaar heeft de Bejt Hamiqdasj gestaan. De Babyloniërs vernietigde deze 586 voor de gewone jaartelling. Met uitzondering van de boeren en de arme mensen werden 200.000 mensen naar Babylonië gedeporteerd. Twintigduizend mensen bleven in Erets Jisrael achter.
Hij werd uiteindelijk vernietigd om dè drie zonden: Avodah zara (afgoderij), verboden relaties en moord. Er stond voor 70 jaar geen Bejt Hamiqdasj meer.
Vernietiging van de Eerste Bejt Hamiqdasj wordt op Tisja Be'Av herdacht. |