„En jullie zullen voor jullie tellen, vanaf de dag na de feestdag, vanaf de dag dat jullie de Omer van de wending brengen, zeven volle weken zullen het zijn. ( Lev./Wajjikra 23:15)
Sefirat ha-Omer is waar het in dit vers om gaat, de Omer-telling. Zodra de eerste dag Pesach afgelopen is tellen wij 49 dagen tot aan Sjawoeöt, wanneer wij de ontvangst van de Tora op de berg Sinai vieren, dat 3318 jaar geleden plaats vond. Wat precies is de omer en hoe is het verbonden met het tellen van deze dagen? In het Heilige Land rijpt gerst in het voorjaar in de maand Nissan. In de tijd van de Beth Hamikdasj kon de nieuwe oogst niet gebruikt worden tot dat er een bepaalde hoeveelheid, die Omer genoemd werd, op het altaar in de Beth Hamikdasj geofferd werd. En dat gebeurde zo:
Meteen na Pesach (buiten Israël de tweede seideravond) op de avond van 16 Nissan, gingen vooraanstaande Tora geleerden en leden van het hooggerechtshof (Beth Din) naar buiten naar een gerst veld dichtbij Jeroesjalajim, dat al voor Jom Tov voor dit doel voorbereid was. Alle boeren en inwoners uit de buurt kwamen om de ceremonie te aanschouwen.
Drie mannen met drie sikkels gingen drie hoeveelheden gerst snijden die zij in drie dozen plaatsten. Nadat het donker was vroeg een van de drie:
„Is de zon ondergegaan?" „Ja" antwoordde iedereen. „Is de zon ondergegaan?" „Ja" „Is de zon ondergegaan?" „Ja" antwoordden zij de derde keer.
Daarna wees hij naar de sikkel en vroeg drie keer, „Is dit de sikkel?" „Ja" „Is dit de sikkel?" „Ja" „Is dit de sikkel?" „Ja"
En zo vroeg hij ook tot drie maal toe: „Is dit de doos?" „Ja" Is dit de doos?" „Ja" „Is dit de doos?" „Ja"
En als het sjabbat was, vroeg hij ook nog drie keer: „Is het vandaag sjabbat?" „Ja" „Is het vandaag sjabbat?" „Ja" „Is het vandaag sjabbat?" „Ja"
Als laatste vroeg hij: „Zal ik oogsten?" „Ja" „Zal ik oogsten?" „Ja" „Zal ik oogsten?" „Ja"
Dit was een ontzagwekkende gebeuren, maar waar ging het hier eigenlijk om? Er waren in die tijd mensen die in opstand kwamen tegen de geleerden. Baitoesiem werden zij genoemd. Zij deden alles zoals het letterlijk in de Tora stond en beweerden dat de Omer na Sjabbat gesneden moest worden, omdat er letterlijk staat: „Vanaf de dag na de Sjabbat." ( Lev./Wajjikra 23:15) Echter, de geleerden wisten dat Jom Tov ook Sjabbat genoemd wordt. „Vanaf de dag na de Sjabbat" betekende dus vanaf de dag na Jom Tov. Deze informatie was van generatie tot generatie mondeling overgebracht, al vanaf het ontvangen van de Tora op de berg Sinai. De Omer moest dus niet de dag na Sjabbat gesneden worden, maar de dag na de eerste dag Jom Tov van Pesach, ook al was het Sjabbat. Daarom werd er een groot gebeuren van gemaakt, om duidelijk te maken dat de Baitoesiem zich vergisten.
De mondelinge leer en de schriftelijke leer kunnen niet van elkaar gescheiden worden. De Tora kan niet zonder leraar begrepen worden. Immers zou je zonder mondelinge overlevering de Tora niet eens kunnen lezen, want waar staat er in de Tora dat een Alef niet uitgesproken wordt en dat een Beit als een "B" klinkt enz.?
In de Talmoed (Sjabbat 31a), wordt het volgende verteld: „Het gebeurde eens dat een zekere niet-Jood bij de Geleerde Sjammai kwam. Hij vroeg hem: „Hoeveel Tora's hebben jullie?" Hij zei, „Twee, de schriftelijke Tora en de mondelinge Tora." De niet-Jood zei: „M.b.t. de schriftelijke Tora geloof ik U maar m.b.t. de mondelinge Tora geloof ik U niet. Bekeer mij tot het Jodendom op voorwaarde dat U mij alleen de schriftelijke leer onderwijst."
Sjammai werd boos en stuurde hem woedend weg. De niet-Jood kwam met hetzelfde verzoek bij de Geleerde Hillel, en Hillel heeft hem tot het Jodendom laten toetreden. De eerste dag zei Hillel: „Dit is een Alef, dit is een Beit, dit is een Gimmel, dit is een Dalet". De volgende dag draaide hij het om. (Van de Tav zei hij dat het een Alef was; de Sjin, een Beit; enz.: RaSJi loc. cit.) De proseliet zei: „Maar gisteren heeft U het mij niet zo verteld." Hillel zei daarop tegen hem: „Waarvan weet jij dat dit een Alef is en dat dit een Beit is? Alleen maar omdat ik het jou zo geleerd heb en je hebt op mij vertrouwd. Wat betreft de authenticiteit van de mondelinge leer kan jij ook op mijn woorden vertrouwen" (vert. volgens RaSJi)
Zonder de mondelinge overlevering is de schriftelijke leer onverklaarbaar en zelfs onleesbaar! Zo zien wij dat het Omer-offer en de manier waarop het klaargemaakt werd een voorbereiding was op het ontvangen van de Tora, die uit twee onafscheidbare gedeeltes bestaat. Zo ook tellen wij vandaag de dag de Omer, d.w.z. dat de dagen vanaf de tweede Seideravond tot aan Sjawoeöt elke avond geteld worden omdat wij ons in volle afwachting voorbereiden op het opnieuw ontvangen van de Tora, zowel het gedeelte dat Mosjé in opdracht van G-d moest schrijven als het gedeelte dat Hij mondeling aan Mosjé uitgelegd heeft. Pas vele eeuwen later werd, uit angst voor vergeetachtigheid, de mondelinge leer op schrift gesteld. (Misjna anno 3978, 218 v.d. gewone jaartelling) Nu resteert alleen nog het word „Omer" uit een te leggen.
Nadat de gerst gesneden was werd het in drie dozen geplaatst en zo naar de Beth Hamikdasj gebracht. Omdat het groen en zacht was, werd het gedroogd en geroosterd op zo een manier dat het vuur elke korrel raakte. Daarna werd het op de binnenplaats verspreid, opdat de wind er doorheen zou blazen. Later werd het met molenstenen tot meel gemalen. Van de drie hoeveelheden gerst die in het veld waren geoogst, werd slechts één tiende voor het offer gebruikt. Deze hoeveelheid (ca.2.5kg.) heet een Omer. Deze Omer meel werd daarna 13 keer gezeefd totdat het heel fijn en zuiver was.
De volgende dag werd het offer op het altaar verbrand. Alvorens het verbrand werd zwaaide de Kohen het offer in elke richting voor G-d, die in alle 4 hoeken van de wereld heerst, om te bedanken voor de oogst en het voedsel dat wij dagelijks tot ons nemen. |