Halachische vraagstukken Moet een kind verteld worden, dat hij geadopteerd is? Het Jodendom acht dit gewenst, al was het “alleen maar” om te voorkomen, dat het kind met onvermoede familieleden zou trouwen. En deze vrees brengt ons direct op de volgende vraag: is het misschien beter een joods of een niet-joods kind te adopteren? Bij adoptie van een joods kind kan de onbekendheid van de afkomst een groot probleem vormen. Daar m.n. kinderen uit incestueuze relaties nogal eens worden “afgestaan”, heeft het kind soms de status van een “sjetoeki” (lett.: een zwijgertje), die geen choppe kan krijgen, geen officieel huwelijk kan sluiten.
Gioer – overgang tot het Jodendom Daarom prefereren vele joodse ouders een niet-joods adoptiefkind, dat op jonge leeftijd overgaat tot het jodendom. Kan dit dan zomaar, zonder instemming van het kind? Rav Hoena neemt aan dat dit kan: ook een minderjarige kan joods worden op het gezag van een geldig Beet-Dien. Omdat joods-zijn als een privilege wordt gezien, hebben adoptiefouders samen met het Beet-Dien de rechtsmacht het kind tot het jodendom te doen overgaan (B.T. Ketoevot 11b). Omdat joods-zijn alleen een privilege kan heten binnen een orthodox levenskader, eisen de Rabbinale hoven een orthodoxe opvoeding.
De Awné Nezer van Avraham Bornsztain (1838 – 1910), een halachische autoriteit aan het einde van de 19e eeuw en de eerste Rebbe van de Sochatchover chassidische dynastie, gaat een stapje verder en stelt, dat er alleen van een privilege sprake kan zijn wanneer de ontvanger van zijn voorrecht in kennis wordt gesteld. Zou de overgang tot het Jodendom voor het kind verborgen worden gehouden dan zou de hele ceremonie volgens de Awné Nezer aan waarde en inhoud inboeten (E.H. 194:4). Daar er bij de gioer van een jong kind niet naar zijn/haar mening gevraagd is, heeft het kind overigens het recht om rond de Bar-/Bat-mitswa leeftijd afstand te doen van dit privilege en weer niet-joods te worden. Dit kwam overigens zelden of nooit voor (vgl. Sjieta Mekoebetset ibid.). Voor de halachische waarde van een “gioer in de kinderjaren” is het overigens belangrijk, dat het kind duidelijk zijn positieve bevestiging van zijn/haar joodse identiteit laat blijken. Indien de joods-geworden kinderen voor hun Bar-of Bat-mitswa leeftijd duidelijk maakten, dat zij niet meer joods wilden zijn, dan worden zij met terugwerkende kracht weer niet-joods vanaf hun geboorte. Beslissen zij echter later, dat ze toch weer joods willen zijn, dan moeten zij opnieuw op zich nemen om alle ge- en verboden uit te voeren. Een hernieuwde onderdompeling in een mikwe (ritueel bad) is echter hoogstwaarschijnlijk niet meer nodig. Wist het adoptiefkind dat het een proseliet was en heeft hij/zij zich na de Bar-/Bat-mitswa joods gedragen, blijft hij/zij joods en kan het kind zich niet meer ‘ontjoodsen’. Tegenwoordig vragen de Rabbinale hoven overigens niet meer rond de synagogale meerderjarigheid of het kind joods wil blijven.
Naamgeving Hoe wordt het adoptiefkind opgeroepen voor de Tora? Wanneer het kind als vadernaam die van zijn adoptiefvader wil adopteren, is het het beste om achter de naam van de adoptiefvader “hamegadlo” toe te voegen omdat men anders later fouten zou kunnen maken in de naamgeving bij de get (het echtscheidingsdocument), waarbij de precisie van de juiste naamgeving van doorslaggevend belang is. Wanneer de ketoeba in het openbaar wordt voorgelezen onder de choppe, mag de dienstdoende rabbijn dit wellicht pijnlijke woord “hamegadlo” weglaten. Bij de Briet-mila (besnijdenis) wanneer het kind “nog niet van zijn gezond” weet, wordt “hamegadlo” weer wel hardop gezegd.
Huwelijksbeletselen Mag een adoptiefkind een natuurlijk kind van zijn adoptief ouders trouwen? In de Talmoed wordt een precedent gemeld: de bekende geleerde “Rav” (derde eeuw) was een zoon van een halfbroer en een halfzuster van Rabbi Chija. Toen de ouders van Rabbi Chija trouwden, namen zij een zoon en een dochter mee uit vorige huwelijken. Het is echter niet bekend of deze halfbroer en halfzuster ooit in hetzelfde huis hebben gewoond. Strikt halachisch gezien mag bijvoorbeeld een adoptiefzoon zijn pleegzuster huwen omdat zij formeel geen “misjpoge” (familie) zijn. Toch wordt een dergelijk huwelijk niet toegestaan vanwege de “schijn van familierelatie”. Rabbi Jehoeda heChassied (13e eeuw) verbiedt zelfs een huwelijk tussen twee stiefkinderen.
Varia Adoptiefouders moeten voor hun adoptiefkinderen als eigen kinderen zorgen. Dit is erg afhankelijk van plaatselijke gebruiken: als de ouders hun eigen kinderen een huis meegeven, moeten ze dit ook voor hun adoptiefkinderen doen. Als kinderen normaal aan de ouders kostgeld betalen, moeten ze dit nu ook doen.
Adoptiefouders en kinderen erven niet van elkaar omdat ze geen lichamelijke verwantschap hebben. Toch mag een adoptiefkind kaddiesj zeggen over zijn ‘ouder’. Maar dit geschiedt meer uit dankbaarheid voor de opvoeding. Als er geen echte kinderen zijn, is het zelfs aanbevelingswaardig om kaddiesj te zeggen.
Adoptierelaties mogen wel over elkaar getuigen omdat ze geen familierelaties onderhouden. Met het oog op zijn/haar echte ouders geldt, dat de kinderen, ondanks de uithuisplaatsing, toch eerbied verschuldigd zijn aan hun biologische ouders.
Een zachte opvoeding Adoptie blijft een gevoelig onderwerp, ook in de ouder-kind relatie. Reeds in de twaalfde eeuw, nog lang voor de uitvinding van de psychologie, waarschuwde Maimonides al tegen een harde aanpak van weeskinderen: “met barmhartigheid en respect moet men hen benaderen” (De’ot 6:10). In de harde “kleine kinderen maatschappij” zullen adoptiefkinderen soms hardhandig op hun positie worden gewezen. Laat hun nieuwe ouderlijk huis dan een warme, veilige haven zijn….
©Dayan mr. Drs. R. Evers 2011 |