23 Chesjwan 5785 | 24 november 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     IsraĆ«l     Media     Publicisten     
Zegen en vloek in de Tora
Publicatiedatum: maandag 13 juni 2011 Auteur: Dayan mr. Drs. R. Evers | 1.736 keer gelezen
Opperrabbijn R. Evers, Zegen en Vloek »

Zegen en vloek op de bergen Gerizim en Eval: Berg Griziem links, Berg Eval rechts en Sjechem in het midden

“Toen het hele land Egypte hongerig was en het volk tot Pharao huilde om brood, zei Pharao tot heel Egypte: “Ga naar Joseef; wat hij u zeggen zal, moeten jullie doen” (Bereesjiet 41:55). Rasjie (1040-1105) verklaart: “Alles wat Joseef tegen jullie zal zeggen, moeten jullie doen”. Omdat Joseef tot hen zei, dat zij zich moesten laten besnijden, kwamen zij bij Pharao en klaagden bij hem: “Wij moeten ons laten besnijden van Joseef”. Pharao zei tegen hen: “Waarom hebben jullie geen koren ingezameld? Heeft hij dan niet laten uitroepen dat er jaren van hongersnood op komst waren?”. Daarop zeiden de Egyptenaren: “We hebben veel verzameld maar het is bedorven”. Hierop zei Pharao tegen zijn onderdanen: “Indien dit zo is, dan moeten jullie alles doen wat hij u zeggen zal; hij heeft nu verordonneerd dat het koren zou bederven en dat is ook inderdaad gebeurd. Wat nu als jullie zijn bevelen niet zouden opvolgen om jullie te besnijden, en hij over ons besluit dat wij zullen sterven?! Wat door hem besloten wordt, gebeurt, zoals uit het bederven van het koren is gebleken. We moeten ons dus in alles aan hem onderwerpen. Volgt daarom maar snel zijn bevelen op, opdat hij niet nog ergere besluiten zal nemen”.

Vloek van bederf
Wat was er gebeurd? Gedurende de zeven jaar van overvloed heerste in Egypte een ongekende welvaart. Joseef liet één vijfde van het graan opslaan. Na zeven jaar was er plotseling een enorme hongernood. Er was niets meer overgebleven van de overvloed. Voordat hij graan uitdeelde stelde Joseef, de onderkoning, één voorwaarde: “Doe jullie afgoden weg en zeg: Geprezen is G'd die brood geeft aan iedereen”. Het volk antwoordde dat ze dat nooit zouden doen, omdat ze geen afscheid konden nemen van hun afgoden. Maar na enige tijd kwamen ze weer voor brood bij Joseef. Hij eiste toen van hen, dat zij zichzelf zouden besnijden. Het volk nam dit niet en ging naar Pharao, die hen weer terugverwees naar Joseef: “Maar wij moeten een besnijdenis ondergaan!”. Pharao antwoordde dat Joseef hen toch de hongersnood had voorspeld en dat ze iets hadden moeten bewaren. “We hebben inderdaad alles bewaard maar het is gaan rotten!”. Toen zei Pharao tegen zijn onderdanen: “Als Joseef de macht heeft te verordonneren, dat jullie brood zal gaan schimmelen en dat jullie graan bederft, heeft hij ook de macht over leven en dood te beschikken. Luister naar hem, zelfs wanneer hij van jullie een besnijdenis eist”. Joseefs vloek was kennelijk effectief.

Besnijdenis
Waarom wilde Joseef dat de Egyptenaren zichzelf besneden? Op deze vraag bestaan vele antwoorden. Het simpelste is de gedachte dat dit een voorbereiding vormde op de Egyptische ballingschap. De kinderen van Ja’akov waren besneden. Joseef wilde niet dat zijn broers en hun kinderen de Briet-Mila in Egypte zouden “vergeten”. Opdat ze niet beschaamd zouden staan om hun besneden status, wilde Joseef dat iedereen zich zou besnijden. Maar wat was het nut voor Egyptenaren om zich te laten besnijden? Op grond van de pasoek Bereesjiet 9:5 : “Maar slechts uw bloed, uw leven, zal Ik ‘terugvorderen’”, leidt men af dat het eigenlijk verboden is om zich te besnijden omdat dit veel bloedverlies oplevert. Alleen de Bné-Jisraeël hebben hiertoe een speciale opdracht gekregen die dit verbod op bloedvergieten terzijde schuift. Ook Awraham, die de hele Tora al gehouden heeft, heeft met de Briet-Mila gewacht totdat hij daartoe expliciet opdracht kreeg! Toch achtte Joseef een besnijdenis noodzakelijk omdat hij de Egyptische ontucht wilde aanpakken. De besnijdenis leidt tot beteugeling van onzedelijke neigingen, die de maatschappij in het verderf kunnen storten.

Zegen en vloek
In Tenach hebben zegen en vloek drie betekenissen: het oproepen van goede of slechte invloeden, geluk of ongeluk en de persoon of het object, waarop dit geluk of ongeluk op kan rusten. Gezegend is in het Hebreeuws baroech en gevloekt is aroer. Hoewel de meeste mensen aannemen dat woorden in de Bijbel intrinsiek veel meer kracht hadden dan tegenwoordig is hier weinig bewijs voor te vinden in Tenach. Wanneer een mens vloek of zegen uitspreekt, is G’d uiteindelijk de Bron die de woorden kan bekrachtigen. Zowel zegening als vloek zijn uiteindelijk, vanuit de mens bekeken, gebeden. Wanneer G’d zegen of vloek uitspreekt over iemand is dat een decreet. Een zegen, als uiting van het goede, wordt meestal weergegeven door termen als beracha (zegen), sjalom (vrede) en tov (goed). De meest gebruikte termen voor vloek zijn kelala en ra’a (slecht). Zegeningen bevatten de termen lang leven, gezondheid, veel kinderen, rijkdom, eer en overwinning. Vloeken bestaan uit ziekte, dood, onvruchtbaarheid, armoede, misoogst, hongersnood, ellende en schande. In Bereesjiet 12:2 wordt Avraham, de eerste aartsvader, zelf gezien als een bron van zegen en in Bemidbar 5:21 staat: “Moge G’d je een vloek maken”.

Voorwaardelijke vloek
De meest oorspronkelijke term voor vloek in Tora is `ala’. Meestal gaat het om zweren en in feite betekent zweren dat men een voorwaardelijke vloek uitspreekt over zichzelf. Ieder zweren bevat een voorwaardelijke zelfvervloeking. Het woord kelala heeft als bijbetekenis minachting. Kelala komt van de stam kal, hetgeen licht betekent. Men is in de ogen van de vloeker licht, waardeloos en geminacht. G’d vervloeken betekent niets anders dan een gebrek aan respect voor het Opperwezen. Vaak uit zich dit in ongehoorzaamheid aan G’ds opdrachten of eisen. Een G’dvrezend mens echter heeft respect voor G’ddelijke waarden.

Gebeden
Zowel zegeningen als vloeken waren eigenlijk gebeden. Vandaar dat er veel voorbeelden van voorkomen in Tenach. Men groet altijd met iets positiefs. Daarom worden groeten gezien als een uiting van goedwillendheid waarvoor de term beracha (zegen) toepasselijk is. Wanneer de aardse mogelijkheden zijn uitgeput of onvoldoende aanwezig waren om het gewenste effect te bereiken, beroept men zich op de Allerhoogste. Vandaar dat men zweert of onder ede verklaart in de rechtbank, bij plechtige inwijdingsrituelen of in officiële documenten. Bij analyse van de vloeken in Dewariem 27:15-26 wordt de functie van vloeken duidelijk. Al de beschreven overtredingen en inbreuken op het verbond met G’d zijn zodanig dat die niet met de menselijke hand te straffen zijn. De aardse rechter schiet tekort. Vandaar dat Hemelse hulp wordt ingeroepen.

1   |   2      »      
Copyright © 2011 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.