In Parsjat Bereesjiet (Genesis) lezen wij hoe Adam geschapen werd en hoe de eerste vrouw uit een ander mens werd gemaakt. Mag de mens dit ook? Mogen wij menselijk leven verwekken om gehandicapte mensen te genezen? Mag hersenweefsel van ongeboren leven als medicijn worden gebruikt? Enkele jaren geleden ontving de Vereniging voor Parkinsonpatiënten een brief van een jonge vrouw die schreef: “lk zou geen moment aarzelen een kortstondige zwangerschap aan te gaan, gevolgd door een spoedige abortus. Ik zou de vrucht die dan in mij zou zijn, niet zien als mijn kind, maar uitsluitend als middel, als medicijn, om het ziekteproces van Parkinson, waaraan mijn man al enkele jaren lijdt, gunstig te beïnvloeden. Ten opzichte van die vrucht zou ik absoluut geen gevoelens kennen; wel het gevoel iets voor mijn man te kunnen doen. Als de ziekte van Parkinson verdwijnt door een paar ingespoten hersencelletjes van een menselijk klontertje dat nog in de verste verte niet de trekken van een mens vertoont, dan hoef ik daarover geen seconde na te denken.”. Einde citaat.
Ontmenselijking Dreigt de mens door dit soort acties niet ontmenselijkt te worden? Zijn medische wetenschappers met hun plannen om de ziekte van Parkinson te genezen met het weefsel van geaborteerde foetussen niet definitief de bizarre wereld van de laboratoriummens binnengetreden? Waar liggen de grenzen van medische normen en waarden? En waar ligt de ondergrens van het leven: van welk moment af aan is er sprake van menselijk leven?
Nog niet levensvatbaar Rasjie (1040-1105) stelt dat het embryo nog steeds geen levensvatbaar persoon is in de zin van de Joodse wet. De Tosafisten (B.T. Nidda 44b) gaan verder en stellen dat het onder omstandigheden zelfs toegestaan zou zijn om een embryo te doden. De opvatting van de Tosafisten (1250) vormt één van de bronnen van Rabbi Eliëzer J. Waldenberg (21e eeuw), die toestaat om in de zeer vroege zwangerschap abortus te plegen na diagnose van de Ziekte van Tay Sachs (rabbi Mosje Feinstein (20e eeuw) is het hiermee overigens volstrekt oneens. De vraag of het leven van een foetus mag worden opgeofferd om iemand anders leven te redden is afhankelijk van een meningsverschil tussen Maimonides en de Tosafisten. Maimonides staat het doden van een embryo alleen toe wanneer hij een rodeef is, een bedreiging voor het leven van de moeder. In het geval van een Parkinsonpatiënt is het embryo zeker niet de oorzaak van het lijden van deze patiënt. Maimonides zou dus niet toestaan om hiervoor het leven van een embryo op te offeren. Volgens de mening van de Tosafisten zou het wellicht wel zijn toegestaan om een foetus te doden om een Parkinsonpatiënt te redden, omdat een embryo nog niet als daadwerkelijk leven wordt gezien. Dit geldt zeker wanneer het kind door de medische deskundigen gediagnosticeerd is als een nevel, een niet-levensvatbaar embryo.
Bezieling van de foetus In de Talmoed (B. T. Sanhedrien 91b) is de volgende discussie opgetekend: Antoninus, de Romeinse heerser, vroeg aan Rabbi Jehoeda haNassi: “Wanneer wordt de mens bezield; op het moment van de conceptie, of op het moment dat de foetus een bepaalde menselijke vorm ontwikkelt?” Rabbi Jehoeda antwoordde hem: ”Vanaf het moment dat het kind een bepaalde menselijke vorm heeft gerealiseerd”. Antoninus antwoordde toen: :“Is het mogelijk dat een stuk vlees drie dagen ongezouten niet gaat rotten? Volgens mij is het moment van de bezieling het moment van de conceptie”. Rabbi Jehoeda zei toen: ”Deze zaak heeft de Romeinse Antoninus mij geleerd en de Tora ondersteunt zijn visie”. Opvallend is dat deze discussie tussen Rabbi Jehoeda en Antoninus volledig genegeerd wordt in de na-Talmoedische discussies. Het Jodendom leert dat het menselijk leven heilig is vanaf het moment van de conceptie en zelfs daarvoor (zelfs leven in zaad- en eicellen is heilig). In ieder stadium van ontwikkeling moet menselijk weefsel met respect behandeld worden. Hoe verder ontwikkeld en gerealiseerd, hoe meer eerbied het materiële deel van een menselijk leven afdwingt. De vraag of hersenweefsel van foetussen mag worden gebruikt voor onderzoek of transplantatie is in de Joodse wet afhankelijk van onze plichten ten opzichte van een overleden foetus. Hierover bestaat een enorme discussie in de rabbijnse literatuur.
Begrafenis van een foetus Uit de Talmoed blijkt dat het een oude Joodse gewoonte was om miskramen, doodgeboren baby's en niet-levensvatbare neonaten te begraven (B. T. Ketoewot 20b). Er waren plaatsen bekend, waar kohaniem (priesters), niet mochten komen omdat deze plaatsen ritueel onrein waren omdat de vrouwen daar hun miskramen begroeven. De vraag is of dit slechts gebruik was of dat het daadwerkelijk halachisch vereist is om foetussen te begraven. Hagahot Maimoniot stelt duidelijk dat er geen gebod bestaat (mitswa) om een nevel te begraven (Mila 1:10). Ook Or Zaroe'a (12e eeuw) meent, dat het begraven van een geaborteerde foetus geen gebod is. Maar Rabbi Awraham Gumbiner (17e eeuw, vgl. Orach Chaim 526:20) meent, dat foetussen wel begraven moeten worden. Rabbi Joseef Nathanson (19e eeuw) stelt verder, dat een miskraam al een begrafenisplicht kent vanaf vijf of zes maanden indien de foetus behoorlijk is ontwikkeld.
|