De verspieders zagen alleen de negatieve kanten van het land Israël. Ze zagen reuzen en werden bang. Ze schouwden niet door de oppervlakte van het wezen van de dingen heen. Om dit goed te begrijpen, moeten we terug naar het ontstaansproces van de wereld. De volmaakte oertoestand in het Paradijs werd door de zondeval van Adam verstoord. Op allerlei niveaus delen Kabbalistische werken de Schepping in in een rechterzijde en een linkerzijde.
Rechts en links Aan de rechterkant stelt de Kabbala de kern van de dingen, het wezen van de fenomenen. De linkerkant symboliseert de materiële vorm, waarin de Hemelse krachten zich in hun aardse omhulling aan ons openbaren. De Boom des Levens, de Eets Hacha’iem, neemt de rechterplaats in en de Eets haDa’at, de Boom van kennis van goed en kwaad, wordt links voorgesteld. Ondergronds zijn beide bomen harmonisch met elkaar verstrengeld. De Eets Hacha’iem stelt het G’ddelijke en goede achtergrond van deze wereld voor, terwijl de Boom van kennis en goed en kwaad onze fysieke realiteit symboliseert. In het fysieke bestaat een ongelooflijke veelheid van dingen, die de Essentie van de wereld versluiert en verduistert.
Essentie versus uiterlijke vorm Wanneer de band tussen beide bomen verbroken wordt, krijgen we de indruk dat de materiële werkelijkheid om ons heen de enige bestaande realiteit is. Juist in onze tijd is deze tegenstelling tussen diepere achtergrond en uiterlijke vorm, tussen vorm en essentie bijzonder actueel en heeft iedereen last van de gebrokenheid met de wereld om ons heen, waardoor wij niet in staat zijn om de werkelijkheid achter de schijnrealiteit te ontwaren. Door de breuk tussen vorm en wezen, werd de harmonie met het G’ddelijke in de wereld verbroken zodat wij sterfelijk werden. In eerste instantie was de mens een lichtwezen, een bundel lichtenergie, een wezen dat overal doorheen kon kijken. Or (licht) wordt gespeld als alef-waw-reesj en heeft als eerste letter een alef, het getal één, dat de Enige van de wereld, G’d, symboliseert. Later maakte G’d voor de mensen kleren van huid (ook `or’ maar nu met als eerste letter een ajin, in getallenwaarde 70; vgl. Bereesjiet 3:21). Licht en huid klinken in het Hebreeuws hetzelfde (beide heten ‘or’) maar het woord huid of vel wordt gespeld met een ajin (een huid of vel is in het Hebreeuws ajin-waw-reesj). Adam was licht voor zijn zondeval en werd nu een huid, een mens van vlees en bloed. Oorspronkelijk waren wij geestelijke essenties, die in hogere werelden opereerden. Maar door de zondeval verloren wij onze geestelijke uitstraling en vervielen we tot een lagere vorm van energie, het aardse lichaam in zijn fysieke vorm. Hierdoor hebben wij het contact met onze G’ddelijke oorsprong verloren. Or in de zin van huid kan ook anders gelezen worden in het Hebreeuws en dan wordt het iweer, blind. We zijn totaal ongevoelig geworden voor alle spiritualiteit om ons heen, volledig ongevoelig voor de G’ddelijke krachten, die verscholen gaan achter deze aardse G’dsverduistering.
Het getal 70 Het getal 70, dat in de huidvorm van de mens in plaats van de 1 van de lichtvorm in de mens is gekomen, duidt op veelheid. Deze wereld wordt bevolkt door 70 volkeren met 70 talen. Natuurlijk gaat het hier niet om de letterlijke hoeveelheid maar eerder om het begrip hoeveelheid. Onze wereld is één van kwantiteit in plaats van kwaliteit. De huidmens in zijn vellen bedekking heeft dat contact met die 1, de oorsprong van alles, het G’ddelijke element in de wereld, verloren en ziet daardoor alleen nog maar veelheid. Onze fysieke wereld is een wereld van ontelbare hoeveelheden, oneindig veel eenheden, die na iedere grote wetenschappelijke ontdekking uit nog meer elementen blijken te bestaan. Eén-Sof – de oneindige G’dheid – uit zich ook daarin! Maar materie heeft zo zijn beperkingen. We zien alles alleen nog maar gebroken, de scheppende kracht achter het universum openbaart zich aan ons alleen nog maar in stukjes en deeltjes. We verliezen ons besef voor de G’ddelijkheid en verliezen onszelf in onze dierlijkheid. Niet voor niets heet de meest waarneembare vorm van ons zieleleven de nefesj habehamiet, ons dierlijke leven, dat voor de buitenwereld het meest duidelijk waarneembaar is. Hogere vormen van onze ziel, zoals Roe’ach (geest, ambitie, spiritualiteit) en nesjama (de G’ddelijke ziel) zijn niet meer waarneembaar. Het contact tussen alle vormen van alle zielelagen is vaak verbroken. Het is mogelijk en het is ook veelvuldig praktijk, dat men de hele dag alleen bezig is met het bevredigen van de behoeften van de dierlijke ziel, de nefesj habehamiet. Heel vaak wordt vergeten dat ook onze meer spirituele zielenlagen een enorme behoefte hebben aan aandacht en invulling.
|