Vijf stadia Vijf stadia kunnen daarbij onderscheiden worden: van Nefesj (het aardse leven) stijgen wij naar Roe’ach, geestelijke ambities waarna de Nesjama (religieuze interessen) zijn licht over ons doet schijnen, zodat we langzamerhand kunnen veranderen in een Chaja, een spiritueel wezen waar het echte leven in doorklinkt tot in Jechida, van het woord ‘echad’ hetgeen ‘vereniging met de Schepper’ betekent. We komen op deze wereld en zijn direct bezig met het bevredigen van onze lichamelijke behoeften. Sommige mensen blijven in deze fase steken en zijn aan het eind van hun leven nog steeds bezig met enkel behoeftebevrediging. Dan moet deze mens nog een keer terug komen op aarde. Maar zodra hij in staat is het hogere te vatten, erkent hij dat al dat egoïstische gegraai schadelijk en kwalijk is voor zijn Nesjama. Wanneer we dat realiseren doen we afstand van een stuk aards egocentrisme en materiële hebzucht. Door oververzadiging met materie of door een volledig gebrek aan aardse goederen, worden we met onze neus gedrukt op ons werkelijk doel in het leven: spiritualiteit. ”Ik ben HaSjeem, uw G’d” betekent, dat ons ik, ons ego zich moet identificeren met het G’ddelijke.
Openstaan Als we openstaan voor onze geestelijke verlangens en ons er niet voor schamen, kunnen we groeien. Wanneer we spiritualiteit cultiveren in plaats van het weg te drukken als niet relevant in onze moderne no-nonsense maatschappij, kunnen we inderdaad op een hoger niveau terecht komen. Langzaam begint de mens het spirituele licht te ontwaren en wordt hij bestuurd door steeds hogere, geestelijke verlangens. We moeten ons egoïsme leren rectificeren. De aanwezigheid van het G’ddelijke licht leert ons om vertrouwen en kracht te vinden in ieder groeistadium. Daarna bereiken we een niveau waarin we alleen nog maar G’d willen behagen en waarbuiten alle andere strevingen en objecten hun relevantie verliezen. Maar het allerhoogste niveau is niet alleen geven maar ook in staat zijn om van G’ds goedheid te genieten en te willen ontvangen. Hierdoor vergroten wij onze gelijkenis met Hasjeem. Wanneer ons egoïsme is omgezet in altruïsme en onze lagere driften slechts gericht zijn op de Schepper en wij ook terwille van G’d kunnen ontvangen, zijn wij instaat om steeds meer te genieten van het G’ddelijke licht, dat in deze wereld latent en verborgen aanwezig is. Ondanks de G’dsverduistering moeten wij onszelf corrigeren. Egypte heet in het Hebreeuws Mitsrajiem: beperkingen. Het aardse leven stelt grenzen aan onze G’dsbeleving. G’d heeft ons uitgevoerd uit die beperkingen. Waar een wil is, is een weg: ”Ik ben HaSjeem, die u uit Egypte heeft geleid” (20:2). Dit is de functie van de Tien Geboden, die grosso modo voor iedereen gelden. De Tien Geboden ontlenen hun betekenis aan hetgeen wij ervan realiseren, praktiseren en ermee kunnen bereiken. Als de mens er niets mee doet, blijven de meest verheven geboden een dode letter. En dat was niet de bedoeling van de Tora. Onze materiele begrenzingen leren ontstijgen, is de echte Exodus. Daarvoor hebben we een G’dgericht ego nodig: ”Ik ben G’d, die u heeft uitgevoerd uit Mitsrajiem”.
Sublimatie Kunnen de Tien Geboden ons inderdaad op een hoger spiritueel plan brengen? De Tien Geboden zijn veelal praktische voorschriften, geen zweverige gedachten! Volgens Nachmanides (1194-1270, Spanje) kunnen de praktische geboden onze aangeboren of aangeleerde mindere fraaie karaktereigenschappen ten goede veranderen en sublimeren (vgl. Ramban, Dewariem 22:6). Maimonides belicht in zijn grote halachische werk Misjne Tora (hilchot loelav 8:15) het simcha-aspect, dat wij ervaren bij het vervullen van de mitswot. Zich verbonden voelen met de Allerhoogste is dusdanig verheffend, dat wij van vreugde een toestand van extase bereiken. Deze diepe, intens vreugdevolle opwekking beschermt ons tegen alle aanvallen op onze persoonlijke, psychische integriteit door de jetser hara, de materiele neiging in onze persoonlijkheid (ibid. hilchot temoera 4:13). Maimonides stelt zelfs, dat wij profetie gewaar kunnen worden. Volgens Rabbi Joseef Albo zijn de mitswot de instrumenten om in onze binding aan het Opperwezen liefde en ontzag voor HaSjeem te ontwikkelen.
Doen en begrijpen We kunnen tegenwoordig geen offers meer brengen. Heeft de Tora aan waarde ingeboet nu vele geboden niet meer praktisch uitvoerbaar zijn? Rabbi Mosje van Coucy (13e eeuw) stelt, dat de mitswot twee aspecten kennen – na’ase wenisjma: doen en begrijpen. Bij vele mitswot kunnen we gelukkig beide aspecten vervullen: we leggen bijvoorbeeld tefillien en kunnen ook de diepere betekenissen ervan doorgronden. Maar bij andere mitswot kunnen we alleen de voorgeschreven handeling doen – omdat de achtergronden ons verstand te boven gaan, zoals bij sja’atneez (het verbod om wol en linnen samen in de kleding te dragen) – of kunnen wij alleen de betekenis bestuderen, omdat de praktische uitvoering niet meer mogelijk is. Maar daar HaSjeem oneindig is, zijn alle aspecten van Zijn ge- en verboden dat ook en overstijgen zij tijd en plaats! De heiligheid van de mitswot is niet aan aardse omstandigheden gebonden. Onder alle denkbare omstandigheden behouden zij hun waarde en betekenis, altijd – waar dan ook! Zo stelt de Talmoed bij de regelgeving van de weerspannige zoon – vergelijkbaar met een zwaar criminele drugsverslaafde tegenwoordig – dat, hoewel het nooit in de geschiedenis tot een veroordeling is gekomen, het de moeite waard is om het leerstuk te blijven bestuderen. En inderdaad, juist in onze tijd werd dit stukje Tora weer uiterst relevant.
Boventijdelijk Rabbi Sa’adja Ga’on (882-942, Babylonië) onderscheidt twee categorieën mitswot: sichlijot en sjimmiot, intellectuele en praktische geboden. Sommige mitswot zijn vrijwel direct te begrijpen maar andere zijn bijna niet te vatten. Toch moet de mens HaSjeem met “heel zijn vermogen dienen” en ook van de onbegrijpelijke geboden de achtergronden proberen te achterhalen. De schijnbare reden van de mitswot mag echter nooit richtsnoer voor ons dagelijks leven worden. Rabbenoe Bachja ibn Pakoeda (11e eeuw, Spanje) schrijft, dat wij ons niet mogen blindstaren op de achtergronden van de mitswot. Studie van de betekenis van de geboden is een grote zaak maar bepaalt niet of en wanneer het al dan niet geldig is. Tora en mitswot zijn onder andere gegeven “letsareef et haberijot” - om de mensheid in de gelegenheid te stellen het karakter te verbeteren. Dat vormt de kern van de mitswot. Omdat de mitswot zelf boven het hier en nu staan, hebben zij datzelfde effect op ons. Het getal van de ge- en verboden is 613. 248 geboden tegenover het aantal van onze botten en 365 verboden tegenover het aantal bloedvaten, dat ons lichaam telt. Al onze mensaspecten worden `gecoverd’ door de Tora, verheven en geheiligd door de mitswot. Een voller leven bestaat er niet!
©Dayan mr. drs. R. Evers 2011 |