Aharon: continue liefde “En Aha’ron deed zo” (Bemidbar 8:3). Rasjie legt uit dat deze pasoek geschreven is om de lof van Aharon te verkondigen “dat hij niet veranderd heeft of is” door het aansteken van de Menora. De commentatoren leggen uit dat in Awodat Hasjeem, zijn religieuze beleving – zoals bij alle andere emoties van de mens – ups en downs bestaan. Maar bij Aharon was dit niet zo. Hij was altijd in een goed humeur. Elke keer wanneer hij de lampen van de Menora aanstak, deed hij dat met grote liefde en simcha ter ere van Hasjeem. Een tweede verklaring luidt, dat Aharon niet alleen de dienst niet veranderde maar zelf ook dezelfde bescheiden mens bleef. Hij werd niet hoogmoedig door het feit dat hij de mitswa mocht doen om de Menora aan te steken. Normaal is het zo dat wanneer mensen een speciale kiboed (eer) krijgen zij trots worden en verwaand. Bij Aharon was dit niet zo. Ondanks alle eerbetoon bleef hij een bescheiden mens. Een derde verklaring wil dat deze pasoek de buitengewone bescheidenheid van Aharon benadrukt. In feite is het zo dat aansteken van de Menora in de latere generaties ook door een niet-koheen kon gebeuren. In de woestijn was het echter alleen Aharons deel. Gedurende de veertigjarige zwerftocht mocht alleen hij de Menora aansteken. Maar door zijn grote nederigheid begreep hij niet wat hij beter zou zijn dan alle andere kohaniem gedoliem -hogepriesters in de komende generaties, dat hij alleen geschikt geacht werd om de Menora aan te steken. Hoewel hij dit vreemd vond, heeft hij geen vragen gesteld en de mitswa als een besluit van Boven geaccepteerd. Dit was de lof van Aharon. Hij week niet af van de stipte opdracht hoewel hij verschillende aspecten ervan niet goed begreep. Gegeneraliseerd is dit voorbeeldgedrag: van vele mitswot begrijpen wij maar heel weinig. Toch doen we de geboden, ook al ontstijgen vele aspecten van de voorschriften ons menselijke begrip. Goed om eens over na te denken!
Wajehie binso’a ha’aron – Toen de Heilige Arke optrok Door zijn spreekwoordelijke bescheidenheid was Mosje uiteindelijk de aangewezen leider voor Klal Jisraeel (het Joodse volk). De Tora vermeldt de gebeden van Mosje toen het volk op reis ging en wanneer ze hun kamp moesten opslaan. Wanneer HaSjeem wilde dat de Joden hun kampement zouden opbreken, zorgde Hij ervoor, dat de wolk die boven het Misjkan hing, opsteeg en zichzelf oprolde, klaar om te vertrekken. Maar de wolk kwam pas in beweging wanneer Mosje Rabbenoe daartoe opdracht gaf door te zeggen: “Koema HaSjeem!” – Verhef U, o G’d.
Verovering zonder oorlog Wanneer Mosje deze woorden uitsprak begon de Heilige Arke heen en weer te bewegen om aan te geven, dat ze klaar voor vertrek was. Dit toonde de Joden, dat de Sjechiena – de G’ddelijke aanwezigheid - op de Heilige Arke rustte. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de Joden direct naar Israël zouden gaan. De verovering van Kana’an zou op een bovennatuurlijke wijze geschieden, zonder oorlog. De volkeren zouden wegvluchten zodra de Joden zouden verschijnen in Israël. Dat is het gebed van Mosje: “Openbaar Uzelf, o HaSjeem, zodat de vijanden verspreid zullen worden en dat onze haters zullen wegvluchten”. Wanneer HaSjeem wilde dat de Joden hun kamp opsloegen, hield de wolk van G’ddelijke Majesteit stil. De wolk spreidde zich pas weer uit over het Misjkan wanneer Mosje Rabbenoe daar toestemming voor gaf door te dawwenen: ”Rust, o HaSjeem, onder de tienduizenden en duizenden van Israël”. Tweemaal tienduizend en tweemaal duizend.
Inklikken op hogere werelden Deze woorden geven aan, dat een gemeente van tweeëntwintig duizend Joden nodig is om de intense G’ddelijke Aanwezigheid te creëren. Dit aantal correspondeert met de tweeëntwintig duizend wagens Engelen, waarmee G’d rond de Hemeltroon wordt omringd. Deze pasoek (vers) betekent ook: “Zegen het Joodse volk, zodat alle duizenden van hen worden tot tienduizenden”. Omdat Mosje de macht had om de wolk te besturen, nam hij de gelegenheid waar om deze beracha (zegening) af te smeken. Hij zij tegen zichzelf: “Ik zal niet toestaan dat de Sjechina rust, totdat ik een beracha (zegen) voor het Joodse volk heb afgesmeekt”.
Zeven boeken van de Tora; apart boekwerk In de Talmoed (B.T. Sjabbat 116) wordt gesteld dat deze twee verzen een apart boekwerk zijn. Daarom staan er ook omgekeerde noens aan het begin en het einde van deze twee verzen. Misschien mag men als verklaring geven dat deze afdeling een les leert voor de toekomstige generaties: “Wajehie binso’a – wanneer de Arke optrekt” betekent, dat de Tora in alle uithoeken van de aarde verspreid wordt en overal geleerd wordt. Dan zit het Joodse volk op de top van zijn kunnen en verdienen ze dat alle vijanden van G’d verdreven worden en alle haters van kedoesja (heiligheid) wegvluchten. Maar wanneer de Ark op één plaats rust en de Joden hun Tora niet ook op ver afgelegen plaatsen verspreiden, dan heeft het Joodse volk geen kracht om tegenstanders te overwinnen. Het gebed van Mosje voor het Joodse volk is dan alleen: “Rust, o HaSjeem bij de duizenden en tienduizenden van Israël”. Het woord rust (sjoewa) betekent ook dat de Joden tot inkeer moeten komen, tesjoewa.
Alles wat er gebeurt, moeten wij aanvaarden als uiting van de G’ddelijke Voorzienigheid. Van Boven worden alle aardse details geregeld. Wij verzoeken G’d, dat Hij Zich in het dagelijks leven aan ons openbaart. Dat is de inhoud van de vers: “Keer terug, laat U duidelijk zien, ook in ons dagelijks leven! Rust (of keer terug) o HaSjeem tot de duizenden en tienduizenden van Israël”.
©Dayan mr. drs. R. Evers 2011 |