Enkele weken na de uittocht uit Egypte vervalt het Joodse volk tot afgoderij. Dit was zó erg dat Mosje opmerkt: ‘Dit volk heeft inderdaad een grote zonde begaan!’ (Sjemot 32:31). Waar was het Joodse volk eigenlijk schuldig aan? Toen de Levieten de schuldigen ombrachten, bleken er slechts 3000 van de 600.000 mannen tussen de twintig en de zestig ter dood te zijn veroordeeld. Dit was ‘slechts’ een half procent van de totale mannelijke bevolking. Sommigen anderen stierven tijdens een plaag (32:35). Maar waarom moest het hele Joodse volk beschuldigd worden van “een grote overtreding”?
Overtuiging vereist actie De 16e eeuwse commentator Sforno (Italië) legt het als volgt uit: ‘Toen Mosje van de berg Sinaï afdaalde en het dansen rond het gouden kalf waarnam, zag hij dat ‘het volk onbeheerst was, want Aharon had het de vrije teugel gelaten’ (32:26). Dit betekent dat Aharon het ware karakter van het volk had blootgelegd toen hij deed alsof hij instemde met het maken van een gouden kalf. In de woorden van Sforno: ‘Er waren geen rechtvaardige mensen onder het volk, want als maar enkelen Aharon hadden geholpen om de oproerkraaiers te bezweren, zou hij dat gouden kalf nooit gemaakt hebben’. Anders geformuleerd: hoewel maar weinigen het gouden kalf werkelijk gediend hadden, werd het tolereren van deze situatie en het gebrek aan actie om het te voorkomen, beschouwd als een misdrijf. Het was de zwijgende meerderheid, die Mosje voor hun niet-optreden kastijdde.
Is de zwijgende meerderheid schuldig? Of die zwijgende meerderheid inderdaad schuldig was, vormde een meningsverschil tussen Mosje en Jehosjoe’a. Toen Mosje afdaalde van de berg Sinaï met de beide Stenen Tafelen, riep Jehosjoe’a, die op enige afstand van het Joodse kamp aan de voet van de berg stond, tegen Mosje: ‘Er is krijgsgeschreeuw in de legerplaats’. Maar Mosje antwoordde hem: ‘Geen geluid van roepen bij nederlaag – geluid van beurtzang is het wat ik hoor’ (32:17). Mosje bedoelde een geluid van G’dslasterlijke beurtzang. De Talmoed Jeroesjalmi zoekt een diepere betekenis achter de woorden van Mosje. Mosje zei eigenlijk tegen Jehosjoe’a: ‘Jij, Jehosjoe’a, zult in de toekomst leider worden van 600.000 mensen. Jij kan niet eens onderscheid maken tussen het ene geluid en het andere?!’. Rabbi Alexander Zoesja Friedman legt in zijn ‘Majana sjel Tora’ uit, dat Jehosjoe’a wel de geluiden hoorde van degenen die protesteerden tegen de aanbidders van het gouden kalf. Er was een verbale oorlog aan de gang: ‘Er is krijgsgeschreeuw in het kamp’. Maar Mosje antwoordde: ‘Het is alleen maar een verbale strijd, een oorlog van woorden’. Het feit dat ze slechts met woorden protesteren betekent, dat het hun eigenlijk niet zo veel kan schelen. Ze twijfelen tussen de verschillende partijen. Hun bezwaren zijn alleen maar mondeling. Ze ondernemen geen actie. Mosje gaf mee aan Jehosjoe’a, de toekomstige leider van het Joodse volk, dat hij de situatie niet goed geanalyseerd had. Hij begreep niet waar het hart van het volk werkelijk lag.
Het verband met de haftara De sidra en de daarbij behorende haftara (lezing uit de Profeten) komen qua thema overeen: een houding van passief en weinig effectief verzet tegen misstanden. Op de berg Carmel confronteert de profeet Elija 450 valse profeten met de waarheid. Hij slaat het volk met de gesel van zijn woorden: ‘Hoelang zullen jullie nog hinken op twee gedachten? Als G’d de Ware G’d is volg dan Hem, maar als het de ba’al is, volg hém dan. En het volk antwoordde hem niet’. De weifelende houding bij de episode van het gouden kalf zien we terug in de haftara, waar de Israëlieten twijfelen tussen het geloof in de Enige Ware G’d en de ba’al-cultus. Zowel in de sidra als in de haftara zien we dat het volk uiteindelijk weer zijn commitment oppakt en G’d volgt. In de sidra wordt het gouden kalf vernietigd en in de haftara daalt het vuur uit de Hemel neer en wordt het offer van Elija verteerd. Geen woorden maar daden! Uit de episode van het gouden kalf zien we dat het onvoldoende is om ons Jodendom alleen met woorden te belijden. Een werkelijke overtuiging komt tot uiting in daden. Voor de praktijk betekent dit, dat we alles moeten doen om bijvoorbeeld een chiloel Hasjeem – een ontwijding van G’ds Naam – te voorkomen. Iedere Jood/Jodin heeft het lot van zijn/haar geloof en zijn/haar hele volk in handen. Een zwijgende meerderheid is geen goede zaak. Als wij durven op te staan als Joden en ons geloof durven te bekennen aan onze omgeving zullen we duidelijk ervaren, dat onze daden belangrijker zijn dan onze woorden.
|