Nooit agressief Iemand die ter heiliging van G’ds naam sterft, wordt een martelaar voor het geloof genoemd, kadosj – heilig - in het Hebreeuws. Hoewel martelaarschap niet verheerlijkt wordt in het jodendom is iedereen bekend met verhalen over grote opofferingsgezindheid voor het geloof zoals de geschiedenis van Channa en haar zeven zonen en de episode van Rabbi Akiwa en de tien martelaren, die ook op Jom Kippoer wordt voorgelezen als onderdeel van de liturgie. De opofferingsgezindheid van onze Aartsvaders, van de profeet Daniël, van Chananja, Misjaeel en Azarja worden regelmatig verteld. Dit waren mensen, die bereid waren hun leven te geven voor Kiddoesj HaSjeem. Gedurende de tweede eeuw n.d.g.j. werden de voorschriften van het martelaarschap bij de bekende Rabbinale Vergadering te Loed op schrift gesteld. Kiddoesj HaSjeem werd verplicht gesteld voor de drie hoofdzonden, afgoderij, ontucht en moord (B.T. Sanhedrien 74a). Opvallend is dat in geen van de klassieke bronnen over actief martelaarschap gesproken wordt. Het gaat telkens alleen over de vraag of men zich mag of moet laten doden voor het geloof. Anderen doden als geloofsdaad valt onder moord, waarvoor men zich als geloofsdaad moet laten doden, hoe paradoxaal dit ook moge klinken!
De Sjoa Het probleem van Kiddoesj HaSjeem en martelaarschap werd wederom actueel in de donkere jaren van de Sjoa. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden vele joden voor moeilijke gewetensvragen gesteld. Een van de vele vragen, die toen leefden, was de kwestie of een individu het leven moet opofferen om een hele gemeenschap of groep te redden. Sommigen achtten dit verplicht maar anderen, zoals Rabbi J.J. Weinberg (20e eeuw, Duitsland), achtten dit een goede daad doch geen plicht (Responsa Seridé Eesj I:303 e.v.). Omdat het levensgevaarlijk was voor vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap om te onderhandelen met de Duitsers, werd in 1941 de vraag gesteld of een bekende Rabbijn een missie zou mogen aanvaarden om te gaan spreken met de Litouwse beulen van de Nazi autoriteiten in Kovno om een groep joden vrij te krijgen. Rabbi Efraim Oshry in zijn Responsa Mima’amakiem (II:1) stelt dat de Rabbijn deze opdracht mag aanvaarden als een vrome daad maar dat hij hiertoe niet verplicht is. Rabbi Oshry vermeldt dat in het voorgelegde geval de Rabbijn inderdaad met de Nazi’s in onderhandeling ging en het heeft overleefd.
Meer dan verplicht Men kan G’ds Naam ook heiligen – en in zekere zin een bepaalde opofferingsgezindheid tonen - door beter te leven dan strikt noodzakelijk is volgens de letter van de (joodse) wet. Een typisch voorbeeld hiervan was het verhaal van Rabbi Sjimon ben Sjetach, die eens een ezel kocht van een Arabier. Zijn leerlingen zagen, dat er een juweel om zijn nek hing. Toen Rabbi Sjimon hoorde van de vondst van de edelsteen, gaf hij deze direct terug aan de eigenaar. De Arabier riep toen uit: “Geprezen is de G’d van de joden, die er voor zorgt dat zijn volk eerlijk handelt” (Talmoed Jeroesjalmi, Bawa Metsia 2:5). In de Talmoed (B.T. Gittien 46a) wordt de Bijbelse leider Jehosjoe’a als voorbeeld aangehaald, die zijn belofte aan de Giweonieten houdt, hoewel die belofte op grond van een valse voorstelling van zaken afgegeven was. Wanneer Juda, een zoon van onze derde Aartsvader Ja’akov, in het openbaar toegeeft dat hij een relatie heeft gehad met Tamar, wordt die bekentenis beschouwd als een Kiddoesj HaSjeem (B.T. Sota 10b). Overtredingen en misdrijven worden als onethisch bestempeld met het woord Chiloel HaSjeem. In de Talmoed (B.T. Sjabbat 33a) wordt verteld dat een Chiloel HaSjeem direct bestraft wordt. Chiloel HaSjeem wordt als een van de grootste zonden gezien en de betiteling van een handeling als ontwijding van G’ds Naam heeft velen van zonde weerhouden. Volgens de Jeruzalemse Talmoed (Nedariem 3:14) is het één van de zwaarste overtredingen en kan alleen de dood verzoening schenken (B.T. Joma 86a). Volgens Rabbi Akiwa bestaat er helemaal geen vergiffenis voor Chiloel HaSjeem. Zeker in contacten met mensen, die niet tot het joodse geloof behoren, is iedere aanleiding voor denigrerende opmerkingen over het Jodendom al snel een Chiloel HaSjeem. De Tosefta (Bawa Kamma 10:15) stelt dat het stelen van andere volkeren erger is dan diefstal binnen eigen kring, omdat het eerste een Chiloel HaSjeem is naast de overtreding: “Gij zult niet stelen”.
Hoge bomen Juist voor vooraanstaande Chagamiem (Wijzen) geldt het principe dat “hoge bomen veel wind vangen”. Een groot geleerde moet zijn schulden direct betalen, niet teveel aanwezig zijn op frivole gelegenheden en geen vier el lopen zonder Talliet en Tefillien – gebedskleding - om duidelijk te maken, dat men continu bezig is met de G’dsdienst (B.T. Joma 86a, Awoda Zara 28a, Maimonides, Jad, Jesodé haTora 5:11). Kiddoesj HaSjeem kan onder veel verschillende omstandigheden en in veel nuances “martelaarschap” betekenen. De hoofdbedoeling van Kiddoesj HaSjeem is het afdwingen van respect voor het moreel en de moraal van het jodendom. Kiddoesj HaSjeem toont commitment, aanhankelijkheid aan G’d en zijn Tora. Kiddoesj HaSjeem betekent standvastigheid. Men is – in het uiterste geval - zelfs bereid voor het geloof en de eigen opvattingen te sterven. Kiddoesj HaSjeem betekent de uiterste consequentie van ons individuele en collectieve waardesysteem. Kiddoesj HaSjeem heeft een centrale rol gespeeld in de hele joodse geschiedenis. Het was de realiteit van de menselijke opofferingsgezindheid en moed. Kiddoesj HaSjeem zorgt ervoor dat het jodendom op een hoog spiritueel niveau bleef gedurende lange weg door de diaspora. Men liet zich niet vernederen om materiaal gewin, om gunst te vinden in de ogen van vijanden of er in ander opzicht beter van te worden Verzet tegen de doorlopende druk van buitenaf om zich aan te passen en te bekeren, bleef branden in het joodse hart en is sinds de tijd van Daniël tot op de dag van vandaag een belangrijk instrument gebleken om de joodse identiteit vast te houden.
Spanning op straat? Leidt het begrip martelaarschap vanuit het jodendom tot nieuwe spanningen in onze samenleving? Ik denk dat dit vanuit het joodse concept niet het geval kan zijn. Het jodendom kent slechts een passieve vorm van martelaarschap. Dit heeft te maken met het feit dat wij geen missie of evangelisatie kennen. Wij trekken er niet op uit om anderen te overtuigen van ons religieuze gelijk. Deze houding leidt tot de ideale multiculturele samenleving. Het vasthouden aan eigen gebruiken maar het niet willen overtuigen van anderen van de eigen normen en waarden leidt tot een karaktervastheid, die de intergratie bevordert. Werkelijke tolerantie in een pluriforme maatschappij is meer dan alleen het openstellen van grenzen. Het is een verdragen van de ander in zijn individuele of collectieve eigenheid. Helaas bestaat er juist op dit punt anno 2004 weinig begrip.
©Dayan mr. drs. R. Evers 2011 |