Aĝada Het aĝadische (verhalende) gedeelte van de Talmoed gaat diep in op verschillende andere aspecten van tsedaka. Tsedakageloften nemen een belangrijke plaats in in onze Jodendomsbeleving. In jaren van hongersnood placht koning Moenbaz zijn schatten te verdelen onder de armen. Zijn familieleden waren hierover ontstemd: ‘Uw voorvaderen hebben deze schatten bijeengezameld en zorgvuldig bewaard, terwijl U alles uitdeelt?!’. De koning antwoordde hen: ‘Mijn voorouders vergaarden aardse schatten, ik verzamel hemelse schatten; mijn voorvaderen bewaarden hun kostbaarheden op een plaats, waar het van hen zou kunnen worden afgenomen, ik spaar op een plaats, waar de mensenhand niet kan reiken. Mijn ouders en grootouders spaarden zonder opbrengst, ik beleg in winstgevende projecten. Mijn voorouders spaarden geld, ik spaar mensenlevens. Mijn voorvaderen bewaarden hun geld voor anderen, mijn wijze van beleggen is voor mijzelf: zij spaarden voor deze wereld, ik leg geld opzij voor de toekomstige wereld’ (B.T. Bawa Batra 11a).
Goede investering In tractaat Kalla wordt verteld, dat Rabbi Tarfon (2e eeuw) bijzonder rijk was maar relatief slechts weinig afstond aan arme mensen. Rabbi Akiwa vroeg hem eens of hij wat voelde voor een lucratieve investering in onroerend goed. Rabbi Tarfon overhandigde hem direct vierduizend gouden munten. Rabbi Akiwa ging heen en verdeelde het geld onder de armen. Enige tijd later vroeg Rabbi Tarfon, wat Rabbi Akiwa zoal gedaan had met zijn geld. Rabbi Akiwa nam Rabbi Tarfon bij de hand en leidde hem naar het Beet-haMidrasj. Aldaar legde Rabbi Akiwa hem een Tehilliem voor en hij las hem hieruit Psalm 112 vers 9 voor: ‘Hij deelt uit, hij geeft aan de armen, zijn gerechtigheid houdt voor immer stand’. Rabbi Akiwa vertelde hem toen de waarheid en zei: ‘Dit is de investering, die ik voor u gedaan heb’. Rabbi Tarfon kuste hem en zei: ‘Mijn meester en gids; mijn meester in wijsheid en gids in moreel opzicht!’. Hierna stelde Rabbi Tarfon zijn vriend nog meer geld ter beschikking om te verdelen onder de armen (Kalla hoofdstuk 2).
Horoscoop Astrologen voorspelden Rabbi Akiwa (le eeuw) eens, dat zijn dochter dodelijk gebeten zou worden door een slang op haar huwelijksdag. Rabbi Akiwa nam deze voorspelling serieus en zag de trouwdag van zijn dochter met angst en beven tegemoet. Op de geplande trouwdag stak zijn dochter één van haar haarspelden in de muur. Zonder dat zij zich hiervan bewust was, had ze met haar haarspeld een slang, die zich juist in het gat, waarin zij de haarspeld gestoken had, bevond, gedood. Toen ze de speld er de volgende morgen uittrok, merkte ze de dode slang op. Toen Rabbi Akiwa hiervan hoorde, vroeg hij zijn dochter, wat ze de vorige dag zoal gedaan had. Zij vertelde hem, dat zij de vorige dag een arme man had geholpen: ‘Gisteravond vroeg een arme om een aalmoes aan de deur. Iedereen was druk bezig met de voorbereidingen voor de chatoena (de feestmaaltijd) en niemand had tijd om naar hem te luisteren. Ik ben toen naar hem toegegaan en heb hem mijn huwelijkscadeau, dat ik van u gekregen had, gegeven’. Haar vader zei toen: ‘Jij hebt een grote daad verricht’. Sindsdien predikte Rabbi Akiwa: ‘Tsedaka redt van de dood - niet alleen van een onnatuurlijke dood maar ook van de dood zelf’ (B.T. Sjabbat 156b).
Hele wereld Benjamin de tsaddiek was aangesteld om de inkomsten van de tsedaka-kas onder de armen te verdelen. Gedurende een hongersnood verscheen een vrouw voor hem, die zei: ‘Rabbi, geef mij te eten!’. Hij antwoordde haar, dat er geen geld meer was in de tsedaka-kas. Toen zei zij hem: ‘Rabbi, als u mij geen geld geeft, zullen ik en mijn zeven kinderen omkomen!’. Toen gaf Benjamin haar geld uit eigen middelen. Enige tijd later werd Benjamin ernstig ziek; men vreesde voor zijn leven. Toen zeiden de Engelen voor Hakadosj Baroech Hoe: ‘Heer der wereld, U zegt, dat iedereen, die een leven redt, geacht wordt een hele wereld te hebben gered; Benjamin de tsaddiek heeft het leven gered van een moeder en haar zeven kinderen. Is het dan juist hem zo vroeg te laten sterven?!’. Direct werd het hemelse besluit verscheurd (B.T. Bawa Batra 1 la).
Vertienen ‘Een man, boos van oog, hunkert naar rijkdom; en hij weet niet, dat gebrek hem zal overkomen’ (Spreuken 28:22). Het gebeurde eens, dat een man zijn tienden stipt afdroeg; zijn veld bracht duizend schepel op, waarvan hij honderd afdroeg als tiende. Van de resterende hoeveelheid konden hij en zijn gezin leven. Toen hij zijn einde voelde naderen, riep hij zijn zoon en zei hem: ‘Mijn zoon, let op dit veld; het brengt duizend schepel op, honderd placht ik te schenken aan de armen en van de rest kon ik altijd leven’. De zoon zaaide het eerste jaar; het veld bracht duizend schepel op en honderd daarvan gaf hij weg aan de armen. Het volgende jaar wilde hij niet meer zoveel afdragen. Hij meende daarom, dat hij slechts eentiende hoefde te geven over de negenhonderd schepel, die zijn eigendom zouden worden. Hij droeg in het tweede jaar daarom slechts negentig schepel af. Toen hij het jaar daarna de opbrengst van het land berekende, merkte hij, dat het veld slechts negenhonderd schepel had opgebracht, honderd minder dan vorig jaar. Omdat hij bleef vasthouden aan zijn principe geen tiende over de hele oogst weg te geven, besloot hij het tiende te verminderen met tien schepel. Het jaar daarop bracht het veld weer honderd schepel minder op dan het jaar daarvoor. Wederom besloot de zoon zijn tiende te verminderen. De neerwaartse spiraal herhaalde zich jaren achtereen totdat het veld nog slechts eentiende van de oorspronkelijke hoeveelheid opbracht. Toen zijn familieleden hiervan hoorden, trokken zij hun feestkleding aan en gingen bij hem op bezoek. De zoon kon hun feestkleding en blijde gezichten niet verdragen en riep uit: ‘Jullie komen hier om mij uit te lachen!’. ‘Integendeel, wij komen je feliciteren, omdat je de status hebt verworven van een arme leviet. Tot enkele jaren geleden was jij de baas in je veld en Hakadosj Baroech Hoe was (als het ware) een arme leviet (G’d als uiteindelijke `ontvanger’ van de armengaven). Nu zijn de rollen omgedraaid: jij bent een arme leviet geworden en Hakadosj Baroech Hoe is de baas van je veld geworden’ (Sjemot Rabba 31).
Zout van geld Rabbi Jochanan ben Zakkai reed eens op zijn ezel Jeroesjalajiem uit, gevolgd door zijn leerlingen. Onderweg zag hij een meisje, dat gerstekorrels zocht tussen de uitwerpselen van vee van Arabieren. Toen zij Rabbi Jochanan zag, bedekte zij haar gezicht met haar en ging voor hem staan. ‘Rabbi’, zei zij, ‘geef mij te eten’. ‘Mijn dochter’, zei hij tegen haar, ‘wiens dochter ben jij?’. ‘Ik ben de dochter van Nakdimon ben Ĝoerion’, antwoordde het meisje. ‘Mijn dochter’, hernam Rabbi Jochanan, ‘wat is er gebeurd met de rijkdom uit het huis van je vader?’. Het meisje antwoordde: ‘Rabbi, kent men in Jeroesjalajiem niet het spreekwoord ‘het zout (het behoud) van geld is de vermindering (ervan ten behoeve van tsedaka)?’. Toen vroeg zij aan Rabbi Jochanan: ‘Rabbi, herinnert u zich, dat u mijn ketoeba (huwelijksakte) heeft ondertekend?’. Rabbi Jochanan wendde zich tot zijn leerlingen en zei: ‘Ik herinner mij, dat ik haar ketoeba heb ondertekend en dat daarin stond, dat zij van vaderszijde 1.000.000 gouden munten zou krijgen en dat zij ook van de zijde van haar schoonvader een dergelijk bedrag kreeg toegezegd’. Naar aanleiding van deze episode wordt in de Ĝemara de vraag gesteld waarom het vermogen van Nakdimon ben Ĝoerion verloren was gegaan. Droeg Nakdimon ben Ĝoerion dan geen tsedaka af? Hebben we niet geleerd: ‘Men vertelde over Nakdimon ben Ĝoerion, dat er kleden van fijne wol op straat voor hem werden uitgespreid, wanneer hij zijn huis verliet om het Beet-haMidrasj te bezoeken. Hij liet deze dure kleden op straat liggen, waarna de armen kwamen en de kleden opvouwden en voor zichzelf hielden’. Dit kan toch als een vorm van tsedaka worden gezien; met andere woorden: hoe kan de dochter van Nakdimon stellen, dat haar vader geen tsedaka gaf? Het antwoord luidt, dat deze wijze van doneren vernederend was voor de armen omdat zij hun middelen van bestaan van de straat moesten oprapen. Ook duidt deze handelswijze op motieven van zelfverheerlijking. Een ander mogelijk antwoord is, dat Nakdimon ben Ĝoerion weliswaar tsedaka doneerde maar niet overeenkomstig hetgeen hij had behoren te geven; een bekend spreekwoord luidt: ‘In overeenstemming met de draagkracht van een kameel is de last, die hij moet dragen’ (B.T. Ketoewot 66b).
©Dayan mr. drs. R. Evers 2011 |