De Warenwet en de spijswetten In veel landen bestaan er wetten die de samenstelling van voedsel moeten waarborgen, zowel uit het oogpunt van volksgezondheid als kwaliteit. Zo wil men voorkomen dat men stoffen toevoegt die schadelijk zijn. Aan de andere kant moet de wet voorkomen dat de producent fraudeert – te denken valt aan het toevoegen van water aan melk of goedkope slaolie aan ‘echte’ olijfolie. In de meeste landen is een en ander vastgelegd in de Warenwet. Meestal wordt in zo een wet ook aandacht besteed aan het etiketteren van levensmiddelen. Dit houdt in dat de samenstelling van een product op de verpakking hoort te staan. In hoeverre nu is de Warenwet bruikbaar voor mensen die kosjer eten? Is het voldoende om de etiketten in de supermarkt te lezen om te beslissen of iets in orde is? In de Rabbijnse responsa van de laatste eeuwen wordt hier al aandacht aan besteed. Zo zijn er verschillende Rabbijnen die het gebruik toestaan van boter, slagroom, yoghurt en dergelijke – ook zonder Rabbinale controle, indien producten met een hechsjeer niet voorhanden zijn. Een keurmerk of zegel van de overheid zou in dit geval voldoende zijn om fraude tegen te gaan. Men is vooral bang voor toevoegingen van niet-kosjere melk (van ezels of varkens) of verboden dierlijke vetten. Omdat op het overtreden van de wet geldboetes staan, gaat men er vanuit dat een producent niet het risico zal willen lopen om gepakt te worden voor het knoeien met levensmiddelen. Met name in de Verenigde Staten staan er enorme geldboetes op het overtreden van de Warenwet.
Verschillende criteria Aan de andere kant hanteren de Warenwet en de Joodse wet andere criteria. Volgens de warenwet is men bijvoorbeeld niet verplicht om een substantie waarvan de concentratie minder dan 2% bedraagt, op het etiket aan te geven. Zo kan plantaardig vet of olie tot 2% dierlijke vetten bevatten. Een slechts oppervlakkig schoongemaakte tanker of container met olie kan nog resten dierlijke olieen bevatten van een eerdere lading. Geen probleem volgens de Warenwet. Vanuit de optiek van de Joodse wet is dit echter wel degelijk een probleem. Alleen wanneer een fabrikant de toevoeging `honderd procent puur’ vermeldt mag het product volgens de Warenwet geen andere stoffen bevatten. Ook hoeven bepaalde hulpstoffen niet op het etiket vermeld te worden. Het gaat hierbij om stoffen die geen echte ingredienten zijn, maar wel een rol spelen bij de productie van levensmiddelen. Een voorbeeld zijn vetten waarmee vormen of bakplaten worden ingesmeerd om te zorgen dat het koekje, biscuit of cracker gemakkelijk van de plaat loskomt. Hiervoor worden soms vetten van dierlijke oorsprong gebruikt, hetgeen volgens de Joodse wet verboden is.
Voedseladditieven Een reeks stoffen wordt aan ons voedsel toegevoegd om ons eten verser, mooier en smakelijker te maken. Deze stoffen kunnen zowel synthetisch, plantaardig of van dierlijke oorsprong zijn. Om iets kosjer te verklaren zal precies moeten worden nagegaan wat de oorsprong is van de desbetreffende stof. Op de verpakking van een product worden de voedseladditieven aangegeven met een bepaalde code – een hoofdletter ‘E’ met een nummer. De ‘E’ geeft aan daar het om een stof gaat die door de Europese Gemeenschap is goedgekeurd. De meeste kleurstoffen bijvoorbeeld die in de voedselindustrie worden gebruikt zijn synthetisch. Deze leveren voor de spijswetten weinig problemen op. Een uitzondering hierop is een rode kleurstof (E 120) die onder andere in snoep, jam en conserven voorkomt. Deze kleurstof wordt van gedroogde schildluis gemaakt. Volgens de Joodse spijswetten mogen insecten niet gegeten worden. Een andere groep veel gebruikte stoffen zijn de emulgatoren. Een emulgator helpt twee stoffen die normaliter niet mengbaar zijn, zoals olieen en water, te vermengen tot een egale, homogene oplossing. Deze stoffen worden in veel producten gebruikt: onder andere in chocolade, margarine, slaolie en mayonaise, gebak, koekjes en brood. Voor veel van deze emulgatoren geldt dat ze zowel uit dierlijke vetten kunnen worden gemaakt als synthetisch. Pas wanneer men zeker weet dat de gebruikte emulgator synthetisch is bereid, wordt het product kosjer verklaard. Omdat dit niet eenvoudig te controleren is, zijn producten met emulgatoren meestal niet geoorloofd. De aroma’s (geur- en smaakstoffen) die aan etenswaren worden toevoegd vormen uit kasjroet-oogpunt een ander probleem. Volgens de Warenwet hoeven de meeste hiervan niet nader gespecificeerd te worden op de verpakking. Omdat veel van deze stoffen van natuurlijke bronnen, vaak planten en vruchten, komen, gaat men ervan uit dat deze meestal niet schadelijk zijn voor de gezondheid. Alleen bepaalde synthetische aroma’s moeten op de verpakking worden aangegeven. Sommige natuurlijke aroma’s blijken echter een dierlijke herkomst te hebben. Het gaat bijvoorbeeld om dieren als katten, bevers en walvissen. Aangezien deze dieren volgens de Joodse wet niet geoorloofd zijn, is ook het aroma niet kosjer.
Concurrentie Door het steeds toenemende aantal producten met een kosjer-certificaat is deze tak van de voedselindustrie een bloeiende business geworden. Wanneer men zich als producent maar aan de strenge spijswetten houdt, kan men zich verzekerd weten van een trouwe groep afnemers. Behalve Joden blijken ook gelovige Moslims afnemers te zijn van producten met een kosjer-certificaat. Op deze manier weet men ten minste zeker dat het vrij is van varkensvlees of vet, hetgeen ook voor de Moslim een inbreuk is op de spijswetten van de Islam. De laatste jaren is er een felle concurrentiestrijd ontbrand op de kosjere markt. Vooral grote organistaties met vele werknemers, zoals de O.U – een overkoepelend orgaan van orthodoxe Rabbijnen in de Verenigde Staten – of het Opperrabbinaat van Israel, proberen wereldwijd hun certificaten te slijten. Soms gaat dit ten koste van een lokaal rabbinaat dat tot voorheen de fabrieken in de regio van een certificaat voorzag. De strijd wordt vaak puur op basis van economische motieven beslist, waarbij de economische uitgangspositie van zo’n grote organisatie doorgaans sterker is. Men kan een fabriek lagere kosten en grotere orders bieden dan een lokaal rabbinaat. In principe bestaat de mogelijkheid om concurrentie, op grond van bepaalde passages en beslissingen in de Talmoed, te verbieden. Veel van deze wetten waren relevant voor het economisch verkeer in de Middeleeuwen en moesten de lokale markt beschermen. Zo konden de burgers van een stad verbieden dat handelaren uit een ander gebied hun producten op de lokale markt verkochten. Tijdens grote markten en jaarbeurzen was dit wel toegestaan. Het is echter nog maar de vraag of deze bepalingen effectief zijn in de concurrentiestrijd om de kosjere markt tussen een organisatie uit het buitenland en een lokaal rabbinaat, omdat orders van een buitenlands bedrijf voor een markt uit het buitenland eigenlijk buiten de lokale markt omgaan. In veel gevallen zal men dus op diplomatieke vaardigheden en goede onderhandelingstactieken moeten vertrouwen om tot samenwerking te komen met internationale kasjroet-firma’s teneinde nog iets van de winst van de lokale productie veilig te stellen voor de lokale gemeenschap.
©Dayan mr. drs. R. Evers 2011 |