Subtiele inbreuken Niet ieder gedrag is overigens in juridische termen te vatten. Ook subtiele vormen van inbreuk op privacy hebben hun weg gevonden in de Talmoed (500 n.d.g.j.). Bij de vier gedragingen, die volgens Rabbi Sjimon ben Jochai verwerpelijk zijn in de ogen van G’d en onaangenaam zijn in de ogen van de mens, hoort ook het plotseling betreden van andermans kamer, zelfs binnen het eigen gezin. Rabbi Akiwa zei: “Betreed je eigen huis niet onaangekondigd; dit geldt des te meer voor andermans huis” (B.T. Pesachiem 112a). Deze adviezen zijn gebaseerd op een passage in Bereesjiet (3:9). Voordat G’d Zichzelf openbaarde aan Adam, vroeg Hij hem “Waar ben jij?” om hem niet te overrompelen. Uit deze benadering van G’d kunnen de mensen goede manieren leren.
Burenrecht en privacybescherming Regelgeving ten aanzien van privacybescherming wordt verder gevonden in het burenrecht. De Talmoed erkent, dat iedereen het recht heeft op ongestoorde privacy, ook wanneer dit slechts het zicht van anderen betreft. Voyeurs en nieuwsgierige Aagjes worden geweerd door de regel, dat buren geen ramen mogen aanbrengen, die hen in staat stellen het belendende perceel binnen te gluren (Bawa Batra 3:7). Schade door ‘illegitiem kijken’ wordt in de Talmoed behandeld als een serieuze vorm van schade (hezek reija). Maar er is meer…. De privacy van persoonlijke correspondentie wordt gewaarborgd door een verordening van Rabbenoe Gersjom Me’or haGola uit de tiende eeuw. Vertaald naar onze tijd betekent dit een verbod op het afluisteren van telefoongesprekken of het openbaar maken van computergegevens, ook door regeringsautoriteiten – behoudens in geval van (ernstige) verdenking van misdadige activiteiten of nationaal belang.
Briefgeheim Het briefgeheim komt het dichtst in de buurt van de strekking van de nieuwe ideeën over de “grondrechten in het digitale tijdperk”. Opvallend is, dat de verordening van Rabbenoe Gersjom gebaseerd is op het Bijbelse verbod om “als een roddelaar onder uw volk rond te gaan” (Wajikra 19:16). Het verbod in Leviticus is algemeen en techniek-onafhankelijk geformuleerd. Volgens een aantal Middeleeuwse geleerden overtreedt men deze verordening van Rabbenoe Gersjom reeds door het zonder toestemming openen van andermans brief, ook wanneer er niet duidelijk wordt aangegeven, dat de afzender geheimhouding van de inhoud van de brief beoogde. Wanneer men de brief niettemin opent, overtreedt men de geheimhoudingsplicht, wordt men beschouwd als een ‘inbreker’ en negeert men het gebod “Gij zult uw naaste lief hebben, gelijk uw zelve”, hetgeen in de Talmoed door Hilleel vertaald wordt als “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook aan een ander niet”. Daarnaast impliceert het openbaar maken van andermans geheimen een bepaalde vorm van schade.
Vergelijking tussen de rechtstelsels De privacy-bescherming vanuit de Joodse leer is, gezien het bovenstaande, dus veel ouder dan de Europese en bovendien uitgebreider dan het Europese recht op informationele zelfbeschikking. Zo twijfelt de commissie “grondrechten in het digitale tijdperk” over de vraag of de aard van het gekozen kanaal (gesloten brief, telefonie, e-mail), de wijze van adressering en de aard van de communicatie als richtsnoer kunnen dienen voor de mate en verwachtingen van vertrouwelijkheid bij de afzender. De commissie stelt, dat een geadresseerde ansichtkaart niet onder de bescherming van het voorstel zal vallen. De Joodse wet kan wat de ansichtkaart betreft hierin meegaan, maar ten aanzien van een fax, die duidelijk aan één persoon geadresseerd is, zal men in ieder geval op grond van twijfel moeten beslissen, dat die eveneens onder de bescherming van de vertrouwelijke communicatie zal moeten vallen. Een tweede punt waarin de Joodse wet strenger is dan de Europese wet is gelegen in de regel, die alleen gericht is tegen kennisneming door een derde. Wanneer twee personen vertrouwelijk communiceren, lopen beiden het risico, dat de ander de vertrouwelijkheid schendt. Volgens de Joodse wet mag ook de ontvanger van de brief hier niet op onzorgvuldige wijze mee om gaan. Een inbreuk op het vertrouwelijke karakter van de inhoud van de boodschap wordt reeds snel aangenomen. In feite is het zo, dat men alleen gerechtigd is informatie te openbaren, indien dit door de afzender in duidelijke bewoording wordt toegestaan. Het Jodendom was reeds vroeg in de geschiedenis zijn tijd ver vooruit!
©Dayan mr. drs. R. Evers |