Wij dawwenen (bidden) drie maal per dag: ‘s morgens, ‘s middags en bij het vallen van de nacht. Deze gebeden heten: sjachariet (ochtendgebed), mincha (middaggebed), en arwit, of ma'ariew (avondgebed).
Onze Wijzen vertellen ons dat de gewoonte om driemaal daags te dawwenen oorspronkelijk is ingevoerd door onze Aartsvaders Awraham, Jitschak en Ja’akov. Van Awraham komt het ochtendgebed, van Jitschak het middaggebed en het avondgebed komt van Ja’akov.
Liefde, ontzag en barmhartigheid Elk van de drie Aartsvaders vertegenwoordigde een speciale eigenschap, die zij in de dienst van G'd invoerden. Awraham diende G'd met liefde; Jitschak met ontzag; Ja’akov diende G’d met een combinatie van liefde en ontzag. Het was niet zo dat de een niet de eigenschappen van de ander bezat, maar elk had een bepaalde eigenschap die duidelijker naar voren trad. Zo onderscheidde Awraham zich speciaal in vriendelijkheid en liefde, terwijl Jitschak vooral uitblonk in strikte gerechtigheid en eerbied en Ja’akov deze beide eigenschappen combineerde in waarheid, genade en barmhartigheid. Wij hebben deze drie grootse eigenschappen geërfd van onze Aartsvaders en dit stelt ons in staat om G'd te dienen met liefde, ontzag en genade. De eigenschap van genade of barmhartigheid gaat een rol spelen wanneer we ons realiseren dat onze ziel een deel is van de G'ddelijkheid en wij er medelijden mee hebben omdat onze nesjomme zo vaak kou moet lijden en afgeleid wordt van G'd door de materiële kant van het leven.
Troonbeeld en werkelijkheid G’d dienen we in onze gebeden. We proberen onszelf te verbeteren bij het dawwenen. Hoe ziet ons ideale zelf eruit? Veel wordt er nagedacht over ideaalbeelden en gewenste profielen. Fricties ontstaan bij discrepanties tussen ideaal en realiteit. Soms hebben wij het gevoel dat wij niet aan het ideaalbeeld van onszelf voldoen. Onderweg van Beër-Sjéwa naar Charan droomde Ja’akov Awinoe van een ladder die op de aarde stond en tot de Hemel reikte. Engelen stegen op en daalden af langs deze ladder. Wat was de betekenis van deze droom? In de Talmoed (B.T. Choelien 91) wordt uitgelegd, dat de Engelen die opstegen het beeld van Ja’akov te zien kregen, zoals dat bij de G’ddelijke Troon geprojecteerd stond. Daarna daalden zij af om de Ja’akov hier op aarde te aanschouwen. Elke uitspraak van onze Chagamjm heeft een diepere betekenis. Waarom daalden en stegen deze Engelen alsmaar langs de ladder? Wat is de betekenis van dit droomgezicht?
Hoogste verwachting Ieder mens heeft in de Hemel een ideaalbeeld, zoals G’d hem graag ziet. Daar worden al zijn unieke gaven en talenten weergegeven. Maar er is ook een ´aards beeld’. Het beeld van de persoon zoals hij gerealiseerd is. Het beeld van wat deze persoon in werkelijk voorstelt. Het is onze opdracht om te pogen om de aardse realiteit zoveel mogelijk bij het Hemelse `plaatje’ te laten aansluiten. We moeten proberen “in te klikken” op ons ideale ik. Bij Ja’akov Awienoe zagen de Engelen iets zeer uitzonderlijks: het aardse beeld van Ja’akov was exact hetzelfde als het Hemelse. Ja’akov Awienoe had zijn capaciteiten volledig ontplooid. Dit was wel een zeer bijzondere prestatie. Ja’akov Awienoe had bereikt wat er in de Hemel van hem verwacht werd. De Engelen verwonderden zich over dit fenomeen. Wanneer men aan het Hemelse beeld voldoet is men een tsaddiek – men doet recht aan de verkregen capaciteiten. De Jakobsladder als symbool van het gebed kan ons helpen bij het verwezenlijken van ons ware ik.
Waarom dawwenen we? Het Hebreeuwse woord tefilla wordt over het algemeen vertaald met het woord ‘gebed’. Dit is echter geen correcte vertaling, aangezien bidden een aantal begrippen weergeeft waarvoor in het Hebreeuws een aantal aparte woorden zijn gereserveerd, die de verschillende betekenisnuances beter weergeven. Onze dagelijkse gebeden zijn niet alleen verzoeken om in onze dagelijkse behoeften te voorzien. Dawwenen is meer… Dawwenen is een gebod van G'd; G'd heeft ons opgedragen tot Hem te bidden en tot Hem alleen. In tijden van tegenspoed moeten we ons tot G'd wenden om hulp; in tijden van voorspoed moeten we onze dankbaarheid jegens G'd uiten; en als alles goed gaat met ons moeten we nog dagelijks tot G'd bidden dat Hij zal doorgaan om ons Zijn genade te schenken en in onze dagelijkse behoeften te voorzien. In onze gebeden tot G'd refereren we vaak aan Hem als onze Barmhartige Vader, of als onze Hemelse Vader, omdat G'd ons, en wij onszelf als Zijn kinderen beschouwen. Rabbijn Mindel stelt de vraag, waarom wij tot onze Hemelse Vader moeten bidden om onze dagelijkse behoeften. Kent G'd onze noden niet nog beter dan wijzelf? Is G'd niet van nature goed en vriendelijk en altijd bereid om ons goed te doen? Uiteindelijk ‘bidden’ kinderen niet tot hun liefhebbende ouders om hen te voeden, te kleden en te beschermen; waarom zouden wij dan tot onze Hemelse Vader hierom bidden?
Afhankelijkheid Het antwoord op deze vragen wordt gegeven door Maimonides (1135-1204). Wij moeten dawwenen om ons te laten beseffen, dat G'd acht slaat op onze wegen, dat Hij ons laat slagen wanneer wij Hem dienen, of ons laat mislukken wanneer we Hem niet gehoorzamen; om ons te realiseren, dat succes en mislukking niet het gevolg zijn van toeval. G'd heeft ons mitswot opgedragen niet voor Zijn bestwil maar voor het onze. Wij dawwenen voor ons eigen bestwil. G'd heeft ons gebed niet nodig, Hij kan er zonder, maar wij kunnen niet zonder onze gebeden. Het is goed voor ons om onze afhankelijkheid van G'd voor ons leven, onze gezondheid, ons dagelijks brood en ons algemeen welzijn te erkennen. En dit moeten we iedere dag doen en wel vele keren per dag. We moeten onszelf er vaak aan herinneren dat ons leven en geluk een gift zijn van onze Barmhartige Schepper, en dan moeten we proberen G'ds goedheid en Zijn gunsten waard te zijn. G'd is ons niets schuldig en toch geeft Hij ons alles. Wij moeten proberen hetzelfde te doen voor onze medemensen en onze bezittingen en diensten onbaatzuchtig met anderen te delen. We moeten onze dankbaarheid jegens G'd niet slechts in woorden uitdrukken, maar in daden: door Zijn geboden te gehoorzamen en ons dagelijks leven in te richten op een manier die G'd wil, vooral omdat het allemaal voor ons eigen welzijn is. Met de wetenschap dat G'd goed is en niets onmogelijk voor Hem is, kunnen we ons leven aan met een intens gevoel van vertrouwen en zekerheid. Zelfs in tijden van tegenslag hoeven we niet te wanhopen in het besef, dat wat ons ook gebeurt voor ons bestwil is, een soort ‘verborgen’ zegen. We lijden niet graag dus bidden we tot G'd om ons door tegenspoed heen te helpen en ons duidelijk te maken wat de zegen is in het ‘verborgen’ goede.
|