Beoordeel jezelf Onze Wijzen verklaren, dat de ladder die Ja’akov in zijn droom zag met de opstijgende en afdalende Engelen, ook een symbool van gebed was. Met de ladder, die ‘op de aarde stond en tot in de Hemel reikte’ toonde G'd aan Ja’akov dat gebed als een ladder is, die aarde verbindt met Hemel, de mens met G'd. De woorden van het gebed worden getransformeerd in Engelen die opgaan naar G'd, en G'd zendt Engelen naar beneden met zegening als antwoord. Dat is de reden waarom Ja’akov in zijn droom zag dat Engelen ‘opstegen en afdaalden’, alhoewel men zou verwachten dat de Engelen eerst zouden afdalen en dan weer zouden opstijgen. Op een hoger niveau heeft tefilla (gebed) te maken met zaken die verhevener zijn dan onze dagelijkse materiële noden, namelijk de geestelijke zaken. Het Hebreeuwse woord tefilla is afgeleid van het werkwoord palleel (rechtspreken/beoordelen). We gebruiken het wederkerige werkwoord lehitpalleel (‘bidden’), dat ook betekent ‘jezelf beoordelen’. Dus is de tijd voor gebed een tijd voor zelf-analyse en zelf-evaluatie. Wanneer iemand zich tot G'd richt en om Zijn zegeningen smeekt, ontkomt hij er niet aan om in zijn eigen hart te kijken en zichzelf te onderzoeken of hij wel voldoet aan de joodse criteria voor dagelijks gedrag, die G'd de mens heeft voorgeschreven. Als hij zichzelf niet voor de gek houdt, zal hij vervuld raken van nederigheid in het besef dat hij nauwelijks de zegeningen en gunsten verdient waarom hij vraagt. Daarom benadrukken we in onze gebeden G'ds oneindige goedheid en genade en stellen wij regelmatig dat G’d onze wensen moge vervullen, niet omdat we het verdienen maar ondanks het feit dat we het níet verdienen.
G’d werkelijk dienen Op een nog hoger niveau wordt gebed avoda – ‘dienst’ genoemd. De Tora draagt ons op ‘G'd met ons hart te dienen’, en onze Wijzen zeggen: "Wat voor een dienst is een ‘dienst van het hart’? - het is gebed”. In deze zin is gebed bedoeld om ons hart en ons wezen te reinigen. De gewone betekenis van avoda is ‘werk’. We bewerken een ruwe grondstof en veranderen het in een bruikbaar eindproduct. Gedurende het werk verwijderen wij de onzuiverheden, of ruwheid, of het nu een stuk hout of een ruwe diamant is, en we maken het tot een mooi of verfijnd voorwerp. Een leerlooier neemt ruwe huid en verwerkt dit tot leer of perkament. Het perkament waarop en Sefer Tora, een Mezoeza of Tefillien zijn geschreven is gemaakt van de huid van een koosjer dier. Zo zit ruwe wol onder het vet en andere viezigheid maar via de verschillende stadia van bewerking wordt het tot fijne wol gemaakt, waarvan we niet alleen wollen kleding maken maar ook een Talliet of Tsietsiet.
Bewerking In de Tora wordt het joodse volk vergeleken met grond en aarde en wordt het G'ds ‘land van verlangen’ genoemd. De Baal Sjeem Tov (1700-1760), de grondlegger van het Chassidisme, zei het op deze manier: “De aarde zit vol met schatten, maar vaak zijn de schatten diep begraven. Men moet ze met veel moeite opgraven en wanneer ze naar boven gehaald zijn, moet men ze nog ontdoen van allerlei onzuiverheden, ze verfijnen of polijsten zoals bij goud of diamanten. Zo heeft iedereen vele prachtige schatten van karakter - bescheidenheid, ingetogenheid, chessed en vriendelijkheid en andere natuurlijke eigenschappen - maar soms zijn ze zo diep begraven en overdekt met ‘aarde’ en ‘stof’ dat het alleen met veel moeite verwijderd kan worden.” Het vereist grote inspanning om trots, boosheid en verwaandheid en andere slechte trekken, die misschien heel ‘natuurlijk’ zijn maar toch ongepast zijn voor een menselijk wezen, te sublimeren. Gedurende het gebed spreekt onze G'ddelijke ziel met G'd en zelfs de dierlijke ziel is vol van heiligheid. Wij zijn ons ervan bewust dat we voor de Heilige staan, gezegend zij Hij, en de hele materiële wereld met al zijn pijn en plezier lijkt weg te smelten. We raken bewust van de zaken, die er echt toe doen en echt belangrijk zijn, en zelfs wanneer we bidden om leven, gezondheid en onderhoud denken we aan deze zaken in hun diepere zin: een leven dat het waard is "leven" genoemd te worden; gezondheid, niet alleen lichamelijke, maar vooral geestelijke; onderhoud - de dingen die ons echt onderhouden in deze wereld en in de volgende wereld, namelijk Tora en mitswot. We voelen ons gereinigd en gelouterd door zo een "dienst", en wanneer we terugkeren naar onze dagelijkse routine, blijft het gevoel van reinheid en heiligheid hangen en verheft ons dagelijks gedrag tot een niveau dat past bij een lid van het volk dat een "koninkrijk van priesters en een heilige natie" wordt genoemd.
Verbonden zijn Het hoogste niveau op de "gebedsladder" is bereikt wanneer we zo geïnspireerd raken, dat we niets anders wensen dan het gevoel verbonden te zijn met G'd. Op dit niveau is tefilla verwant met het werkwoord ‘tafeel’ uit het Misjna-Hebreeuws, dat "hechten aan", "verbinden" of "samenbinden" betekent. Onze nesjama (ziel) is "waarlijk een deel van het G'ddelijke", en daarom verlangt onze nesjomme ernaar om weer verenigd te worden met en weer opgenomen te worden in het G'ddelijke, precies zoals een kleine vlam - wanneer hij bij een grotere wordt gevoegd - daarin wordt opgenomen. Wij zijn ons soms niet bewust van dit verlangen maar het bestaat zeker. Onze ziel wordt zelfs de "kaars van G'd" genoemd. De vlam van een kaars is rusteloos, werkt zich naar boven om, het lijkt wel, van de pit en de kaars los te komen; want zo is het karakter van vuur: het stijgt naar boven. Onze ziel beweegt zich ook naar boven, net als de vlam van een kaars. Zo is de aard van de ziel of we ons hiervan bewust zijn of niet. Daarom beweegt men zich – in sommige kringen – tijdens het dawwenen heen en weer, sjokkelen genaamd, want tijdens het gebed verbinden wij onszelf met G'd, met een innige gehechtheid van "geest tot geest", en terwijl wij dit doen, flakkert en verheft de ziel zich om met G'd een eenheid te vormen.
Gebed als een ladder Elke mitswa verbindt ons met G'd. Het woord mitswa is verwant aan het Aramese woord tsawta, dat "samenzijn" of "gezelschap" betekent. Een gebod verbindt de opdrachtgever met de uitvoerder van het opgedragen werk, ongeacht hoe ver de opdrachtgever van ons af staat in spirituele afstand, rang of positie. Wanneer een koning een lage bediende iets opdraagt dan schept dat onmiddellijk een band. De bediende voelt zich zeer vereerd dat de koning hem heeft opgemerkt en hem iets te doen geeft en dat hij, een onbelangrijk persoon, iets kan doen om een grote koning een plezier te doen. Het maakt dat hij ernaar verlangt de aandacht en gunst van de koning waard te verdienen. Des te meer geldt dit bij het gebed. Want er is niets dat een mens dichter bij G'd brengt dan dawwenen wanneer men werkelijk de ziel voor G’d uitstort. Het gebed is als een ‘ladder’ met vele sporten. Om boven te komen, moeten we onderaan beginnen en geleidelijk opklimmen. Om dit te bereiken zijn onze gebeden zo samengesteld door onze grote profeten en Chagamiem (Wijzen), dat zij gerangschikt zijn als een ‘ladder’, die ons omhoog leidt tot steeds grotere inspiratie. Daarom moeten we vertrouwd raken met onze gebeden: allereerst met hun gewone betekenis, vervolgens met hun diepere betekenis en uiteindelijk met de volledige ‘orde’ van onze dienst (Bron: My Prayer van Nissan Mindel).
©Dayan mr. drs. R. Evers 2011 |