Terug naar zijn oorspronkelijke kracht Vlak na de splitsing van de Jam Soef staat er geschreven (Sjemot 14:27): “En Mosje neigde zijn hand over de zee en de zee keerde terug tot zijn kracht tegen het wenden van de ochtend”. Rasjie (1040-1105) legde uit, dat de zee weer zijn oorspronkelijke kracht herkreeg. Dit is moeilijk te begrijpen. Het is toch logisch dat de zee zijn oorspronkelijke kracht herkreeg. Waarom moet de Tora dit expliciet vermelden? Rabbi Joseef Sja’oel Nathansohn, de auteur van de responsa-verzameling Sjo’eel Oemeesjiew, legt uit, dat het normaal is, dat wanneer een dam het water stuwt, het water weer met enorme kracht voortstroomt in zijn oorspronkelijke bedding, zodra de dam verwijderd wordt. Dit was echter niet het geval aan het einde van de keriat Jam Soef. Toen Mosje opdracht kreeg om zijn hand over de zee te bewegen, kreeg de zee haar oorspronkelijke kracht terug zonder te ontaarden in een bruisende, kolkende watermassa, hoewel het water eerder aan de rechterkant en aan de linkerkant van de Bné Jisraëel een muur vormde. Een totaal andere uitleg is ook mogelijk. Het kan zijn dat de Tora juist het omgekeerde wil benadrukken, dat hoewel de “diepe afgronden midden in de zee bevroren waren” en ijs slechts langzaam smelt, het water toch snel zijn oorspronkelijke kracht herkreeg om de Joden te hulp te schieten. Hoe het ook zij, de Tora wil kennelijk benadrukken dat de natuurlijke toestand van alle elementen de meest gewenste is. Wanneer G’d de natuur even opheft, doet Hij dit zo min mogelijk ingrijpend. Het water keerde gewoon weer naar zijn natuurlijke toestand terug, zonder veel ophef. Een belangrijke les in ons dagelijks leven. Het Jodendom moet onder de meeste gewone, alledaagse omstandigheden beleefd en uitgedragen worden. Wonderen zijn prachtig maar in het Jodendom draait het om het heiligen van de natuurlijke Schepping.
Parnasa zo moeilijk als het splijten van de Rietzee De Chagamiem stellen in de Talmoed (B.T. Pesachiem 118) dat de parnasa (het levensonderhoud) van de mens zo moeilijk is als het splijten van de Jam Soef. Dit zou worden aangeduid bij de keriat Jam Soef (Sjemot 15:8): “En in de storm van Uw woeden – apecha - werden de wateren opgerakeld”. “Uw woeden” staat in het meervoud en niet zoals er bijvoorbeeld in Sjemot 32:42 staat: “Keer terug van Uw brandende toorn”, in het enkelvoud. Zo ook bij het levensonderhoud van de mens staat er in (Bereesjiet 3:19): “In het zweet uws aanschijns – apecha - zult gij uw brood eten”. Het woord “aanschijns” (gezicht) staat in beide pesoekiem in het meervoud. Dit wijst op een inhoudelijke overeenkomst tussen beide pesoekiem (verzen).
Het huwelijk als het splijten van de Jam Soef Er is een bekende uitspraak in de Talmoed (B. T. Sanhedrien 22), die luidt dat het huwelijk zo moeilijk is als het splijten van de Jam Soef. Wat is het verband tussen beide gebeurtenissen? In Pardees Joseef wordt uitgelegd dat Engel Oeza G’d vroeg: “Zij (de Egyptenaren) zijn afgodendienaren en zij (de Joden) zijn afgodendienaren! Waarom trekt U de Joden voor?”. Hetzelfde geldt bij sjidoechiem (huwelijken). Vaak wordt er niet zo sympathiek gesproken over Chatan of Kalla, bruid en bruidegom. Soms gebeurt het ook dat de mechoetaniem – de wederzijdse schoonouders - negatief beoordeeld worden. G’d heeft moeite met dit roddelaspect van het sjadchen-gebeuren. Evenals Hij problemen had met de claim van Oeza. Daarom stelt de Midrasj dat de “zee zag”. Wat zag de zee? De zee zag de brajta (traditie) van Rabbi Jisjmaël. Rabbi Jisjmaël vraagt namelijk in B.T. Ketoewot 5b: “Waarom is het hele oor hard (van kraakbeen) maar het oorlelletje zacht? Wanneer men iets ongepasts hoort, stopt men het lelletje in de gehoorgang opdat men de kwaadsprekerij niet hoeft aan te horen!”. Daarom stelt de Midrasj dat de zee de brajta van Rabbi Jisjmaël zag en “zijn oren” sloot voor de aanklachten van Oeza. Pas toen werd de zee gespleten voor de Bné Jisraëel.
Parnasa en huwelijk problematisch In de Talmoed staan twee uitspraken in verband met de keriat Jam Soef. Zowel levensonderhoud als het vinden van een geschikte huwelijkspartner zijn even moeilijk is als het splijten van de Rode Zee. Wat verbindt deze twee levenstaken, het verdienen van een inkomen (parnasa) en het vinden van een geschikte huwelijkspartner? Sommigen wijzen op de situatie van de Joden bij de Jam Soef. Zij waren in de val gelopen. Aan de ene kant stormde het Egyptische leger aan, aan de andere kant kolkte een woeste zee. Links waren wilde dieren en rechts de woestijn. De Bné Jisraëel hoopten, dat G’d hen zou helpen in de strijd tegen de Egyptenaren, dat ze erin zouden slagen om te vluchten of dat ze op een andere manier gered zouden worden. Dat G’d de zee voor hen zou splijten, dat hadden ze niet verwacht. Zo ook maakt de mens vele toekomstplannen met het oog op partner- en beroepskeuzen. Soms lukken beide zaken met hulp van Boven maar vanuit een totaal onverwachte hoek, waarmee geen rekening was gehouden. Daarom hebben de Chagamiem de parnasa en de huwelijkskeuze vergeleken met het splijten van de Jam Soef. Een typische illustratie hiervan is de sjiddoech van de Rasjasj.
Het huwelijk van de Rasjasj Het gebeurde eens, dat iemand een lening nodig had en naar de Rasjasj ging voor hulp. De Rasjasj leidde een liefdadigheidfonds en leende hem de gevraagde som uit. Aan het einde van de leenperiode bracht de debiteur het geld terug terwijl de Rasjasj in gedachten verzonken zat te lernen. Verstrooid stopte de Rasjasj de envelop tussen de bladen van zijn Talmoed. Na een tijdje liep de Rasjasj door de boekhouding van het liefdadigheidfonds. Uit de boeken bleek, dat de debiteur zijn lening nog niet had terugbetaald. De Rasjasj riep hem bij zich maar de debiteur claimde, dat hij het geld allang had teruggegeven. Omdat hij de grote Rabbijn voor de volle honderd procent vertrouwde, had hij hem geen schriftelijk bewijs van de teruggegeven som geld gevraagd. Het geschil eindigde in een Dien Tora geroepen en de debiteur werd tot betaling veroordeeld. Ondertussen werd er veel kwaad gesproken over de debiteur vanwege het feit dat hij kennelijk een poging had ondernomen om de Rasjasj te bedriegen. De debiteur werd algemeen gewantrouwd en binnenkort volgde ontslag. Zijn zoon, die een grote Talmied Chagam – geleerde -was, werd gedwongen de stad te verlaten vanwege de schande dat men zijn vader een “gannef” noemde. Na een tijdje leerde de Rasjasj opnieuw hetzelfde Talmoedische onderwerp, dat hij ook eerder had geleerd op het moment dat de gelden werden teruggegeven door de debiteur. Tot zijn grote schrik zag hij daar de envelop met het gewraakte geld liggen. De Rasjasj riep de debiteur meteen bij zich en maakte zijn excuus. “Maar”, zei de debiteur, “dit helpt mij helemaal niets. Ik heb al een Kaïnteken op mijn voorhoofd. Ik ben ontslagen, mijn zoon moest de stad ontvluchten”. De Rasjasj verzonk in diep gepeins: hoe kon hij de schade en schande die hij hem - indirect en onbedoeld uiteraard - had aangedaan, goed maken? Uiteindelijk boog hij zich voorover en vroeg de debiteur: “Zou jouw zoon akkoord gaan met een huwelijk met mijn dochter?”. De debiteur stond perplex over deze vraag. Na enkele seconden vermande hij zich en zei: “Ik veronderstel, dat hij gaarne op dit voorstel zal ingaan”. Uiteindelijk werd de choepa gevierd en ze leefden nog lang en gelukkig. Normaliter was zo’n eenvoudige man nooit familie geworden van de Rasjasj. Maar omdat in de Hemel bepaald was, dat de dochter van de Rasjasj zou trouwen met de zoon van de debiteur, is deze zaak zo gelopen. Net zoals bij de keriat Jam Soef kwam ook hier de oplossing uit een volslagen onverwachte hoek.
Wonder werd pas duidelijk aan het einde Vlak voor het begin van de tien plagen staat er in Sjemot 14:18: “De Egyptenaren zullen weten, dat Ik G’d ben doordat Ik Mij verheerlijken zal aan Farao, aan zijn wagens en zijn ruiters”. Waarom zagen de Egyptenaren pas aan het einde van de keriat Jam Soef -toen de zee hen verzwolg, dat “Ik G’d ben”? Daarvoor was de zee al gespleten en liepen de Joden op droog land door de Jam Soef, hetgeen een veel groter wonder was dan dat de zee weer tot zijn gewone, natuurlijke staat terugkeerde en de Egyptenaren verdronken. Waarom zagen de Egyptenaren niet eerder in dat hier sprake was van een wonder en zij G’d hadden moeten erkennen als baas over de natuur? De Netsiew uit Wolozhyn zegt dat de Egyptenaren meenden dat de zee soms laagstand had. Zij dachten dat de Joden bij eb de zee overgestoken waren en daarom op droog land liepen. Toen de Egyptenaren zich realiseerden dat precies op dat moment de zee hen overviel en er sprake was van een enorme vloed, pas toen begrepen ze dat dit een groot wonder was om de Bné Jisraëel te redden.
Van water naar droog en van droog naar water In Sjemot 14:22 staat geschreven dat “de Bné Jisraëel in de zee kwamen op het droge”. Daarna staat het omgekeerde (Sjemot 14:29): “En de Bné Jisraëel gingen op het droge midden in de zee”. Dit leert ons iets belangrijks. Wanneer we ons in een moeilijke situatie bevinden, staan we als het ware “midden in de zee”. Toch moeten we realiseren, dat hulp van Boven `keheref ajin’ - als in een oogopslag - gegenereerd kan worden. Het woelige water kan binnen de kortste keren weer “het droge” worden. Aan de andere kant, wanneer de mens denkt dat hij sterk staat - met beide benen of zijn schaapjes op het droge, het lijkt alsof de ‘kracht van zijn hand hem deze macht heeft bezorgd’ – juist dan moet hij beseffen, dat het droge heel makkelijk in zee en onstabiliteit kan veranderen. Een belangrijke gedachte in onze tijd van verzekeren en herverzekeren!
©Dayan mr. drs. R. Evers 2011 |