Het mag geen toeval heten, dat wij Poeriem in de tijd van de Toravoorlezing omtrent de bouw van de Tabernakel, het Misjkan vieren.
Rabbi Tsadok Hakoheen (1823-1900, Polen) stelt in Prie Tsaddiek, dat de Joden – ook na de oprichting van het Misjkan – nog niet volledig waren voorbereid op het leven in Israël. Daar waren nog 39 jaar zwerven en lernen voor nodig. Rabbi Jesjaja Horowitz, de Sjela HaKodesj (1568-1630), vergelijkt Israël met Gan Eden. Maar Israël was een land `dat zijn inwoners verslindt’. De aardse verleiding is daar kennelijk ijzersterk! Vandaar dat de toekomstige burgers terdege moesten worden voorbereid.
Maar waarom bestaat er dan geen mitsva volgens alle Poskiem (Geleerden) om in Israël te wonen? Nachmanides stelt op Bemidbar 33:53 inderdaad wel, dat er een mitsva (gebod) van wonen in Israël bestaat maar de meeste Wijzen zien dit vers (pasoek) meer als een toekomstbelofte dan een werkelijke opdracht.
Niettemin staat de Talmoed vol van lof over het heilige Land: `Man en vrouw kunnen elkaar zelfs dwingen om daar te gaan wonen’. `Iedereen die in Israël woont, heeft een G’d maar iedereen die daar buiten woont, is als een afgodendienaar. Iemand die begraven wordt in Israël is alsof hij onder het altaar ligt!’ (B.T. Ketoevot 110b). Wat is hier aan de hand? Als het waar is dat Israël tegenwoordig de functie heeft overgenomen van het Misjkan, het Heiligdom van weleer waarom is er dan wel een mitsva een Heiligdom te bouwen maar bestaat er niet werkelijk een gebod om in Israël te wonen? En waarom is er zoveel strijd over de vraag of het huidige Israël wel een wonder is?
Zelfopoffering en victorie
Laten we onze huidige tijd vergelijken met de perioden van Chanoeka en Poerim. Deze Jamiem toviem (feestdagen) werden ingesteld na grote historische gebeurtenissen. In beide gevallen “vielen velen in de hand van weinigen en overwonnen zwakken de machtigen”. In beide episoden heeft G’d ons de victorie gegund omdat we ons zelf opofferden en doorgingen ondanks alle weerstand. Bajamiem haheem bazeman haze – wat er toen gebeurde, gebeurt ook tegenwoordig. Maar eerst moeten wij de achtergronden van Chanoeka en Poerim begrijpen.
Fysieke en spirituele vervolging
Chazal (onze Wijzen) hebben Chanoeka en Poerim ingesteld. Zowel in het Sjoesan van Achaswerosj als in de Griekse tijd werden de Joden geconfronteerd met zeer reële dreigingen. Eigenlijk werden ze op tweeërlei niveau bedreigd. Het fysieke bestaan werd met Poerim bedreigd omdat Haman een decreet had uitgevaardigd om alle Joden te vernietigen, jong en oud, kinderen en vrouwen op een en eenzelfde dag. Maar hij wilde ook het Jodendom uitroeien. Met Chanoeka was de bedreiging meer van spirituele aard. De hellenistische Syriërs waren er op uit om ons de Tora en G’d te doen vergeten. Er kwam oorlog en uiteindelijk vreesde het volk voor het naakte bestaan. G’d intervenieerde en redde hen uit de klauwen van hun vervolgers. Dit staat aan het einde van Megillat Ester (9:20-28) en de tekst van Al Hanisiem, die we op Poerim toevoegen aan onze gebeden. De Talmoed (B.T. Sjabbat 21b) geeft historische achtergrond van Chanoeka en beschrijft het wonder van het kruikje olie.
Veel meer wonderen
Toch zijn er in de loop van onze geschiedenis veel meer wonderen gebeurd. Dit staat zowel in Tenach als in onze mondelinge traditie beschreven. Niets herinnert ons echter aan de val van de muur van Jericho of de hagelstenen, die uit de Hemel kwamen in de tijd van Jehosjoe’a (Jozua). Voor de wonderen die in de Tempel gebeurden, houden we ook geen bijzondere herdenkingsdagen. Hetzelfde geldt voor vele andere miraculeuze militaire overwinningen. Chanoeka en Poerim zijn absoluut niet de enige voorbeelden van momenten waar G’d voor ons optrad.
Halleel
Chazal, onze Wijzen vragen zich af in Masechet Pesachiem (117a): ”Dit Halleel wie heeft het oorspronkelijk gezegd?”. En het antwoord luidt: de Profeten hebben ingesteld dat Israël dit danklied zou uitspreken bij elke crisis: ”Wanneer ze ervan bevrijd worden, zeggen ze het over hun verlossing”. Het is dus een verplichting om Halleel te zeggen wanneer G’d ons bevrijdt. Op Poerim lezen we echter geen Halleel omdat het lezen van de Megilla tegelijk een danklied is en bekendheid geeft aan het wonder (pirsoem hanees).
Maar twee keer in de historie
Aan de andere kant is de verplichting van een speciale feestdag, die voor eeuwig in acht genomen moet worden, maar twee keer in de geschiedenis voorgekomen: Chanoeka en Poerim. Wat is het unieke van deze dagen? Inderdaad hebben Chazal vele speciale dagen in herinnering gehaald in Megillat Ta’aniet (B.T. Rosj Hasjana 18b-19b) maar dan is het alleen verboden te vasten of om treurredenen te houden. Meer niet.
Waarom zijn alleen Chanoeka en Poerim vereeuwigd tot feestdagen? Militaire overwinningen of wonderen zijn op zich onvoldoende voor het instellen van nieuwe feestdagen! Het antwoord zou kunnen zijn dat het hele volk bedreigd en verlost werd. Ook dit is echter te weinig. Feestdagen zijn Mo’adiem – dagen van ontmoeting met G’d en vernieuwing van het verbond met Hasjeem. Uiteindelijk gaan onze Jamiem toviem over de band, die bestaat tussen Am Jisraeel en Hasjeem. Chazal (B.T. Sjabbat 88a) vertellen ons dat de Bnee Jisraeel de Tora wederom accepteerden in de tijd van Achasjwerosj en nu uit vreugde en liefde! Hetzelfde gebeurde ook in de dagen van Mattitjahoe. Ook met Chanoeka werd het verbond met Hasjeem vernieuwd.
Het eerste feest
Pesach is de eerste van alle Jamiem toviem. Op Pesach herinneren we niet zozeer de wonderen die gebeurden bij het klieven van de Jam Soef (Rietzee) maar veeleer het verbond met G’d. Lees de vier uitdrukkingen van bevrijding uit Sjemot/Exodus 6:67. G’d vertelt Mosje niet alleen dat ze bevrijd zullen worden maar vooral dat ze G’ds volk zullen heten. Bevrijding met een duidelijke bestemming! Op Pesach was het uiteindelijke doel de realisering van “`welakachti’ – dat G’d het Joodse volk tot Zich zou nemen”. Het belang van het Korban Pesach (het Pesachoffer) ligt in het feit dat we Exodus herinneren als aanvaarding van het Jodendom en verwerping van de Egyptische afgoderij.
Nieuwe bestemming
De nieuwe bestemming van Am Jisraeel gaf de uittocht zijn betekenis, niet de vrijheid. Amida lifnee Hasjeem - staan voor G’d werd onze relatie met het Opperwezen. We moesten op de Jamiem toviem, de feesten in het Beet Hamikdash (de Tempel) voor G’d verschijnen. Deze nabijheid is het centrale thema van alle Jamiem toviem. De feestdagen zijn het gevolg van het verbond tussen mens en G’d. Daar ligt hun heiligheid. Niet zozeer een wonder of redding maar juist deze verbondenheid vormt de basis van onze feestdagen. Soekot is een groot feest maar is niet gebaseerd op bevrijding of redding. Het fundament van onze Jamiem toviem is onze nabijheid tot G’d.
Staan voor G’d
De Regaliem (voetfeesten) zijn sterk verbonden met de korbanot (offers). Het doel van de voetfeesten is het offeren van `verschijningskorbanot’ en het komen voor G’d in de Tempel (vgl. Vajikra 23:37-38 en Bemidbar 29:39). Het offeren duidt erop dat ons “staan voor Hasjeem” vereist wordt door de unieke heiligheid van de Jamiem toviem. De status van een Koheen Gadol in de rouwvoorschriften getuigt ook van een duidelijke band tussen heiligheid van de feestdagen en het begrip van “Amida lifnee Hasjeem”. In de Talmoed (Mo’eed Katan (14b)) staat dat een Koheen Gadol geen rouw in acht neemt na de dood van een familielid omdat voor hem elke dag status heeft van een Regel (feestdag). De feeststemming van de Koheen Gadol iedere dag door het jaar kan niet verbonden zijn met de uittocht uit Egypte of de redding van Bnee Jisraeel. De Regel-status van een Koheen Gadol vloeit voort uit het feit dat hij constant voor Hasjeem staat. Zijn dagelijks leven lijkt dus op het gevoel van het volk gedurende de Regaliem (feestdagen).
Het is niet ondenkbaar dat het belangrijkste thema van Chanoeka en Poerim ook slaat op het `Beriet’ (verbond) dat toen verstevigd werd en niet zozeer op de redding of het gevaar. Bij Chanoeka en Poerim ontstond er behoefte aan een `hernieuwd’ verbond. Er waren nieuwe uitdagingen en beproevingen geweest. Er waren vragen ontstaan over de waarde van het oude Verbond voor de toekomst.
Nieuwe omstandigheden
Met Chanoeka en Poerim werden de Bnee Jisraeel geconfronteerd met nieuwe, onbekende omstandigheden. De Eerste Tempel was vernietigd. De Joden zaten in ballingschap in Babylonië (Irak). Men meende “los te zijn van G’d”. Men was het Land uitgezet. Men had het gevoel, dat G’d het verbond met Am Jisraeel had opgezegd. Sommigen meenden zelfs dat het domein van G’d beperkt was tot Israël . Daarom zou het verbond in het buitenland niet van toepassing zijn.
De profeet Jechezkeel bestreed deze misvatting al in de eerste generatie van de ballingschap. Maar later, in de tijd van Achaswerosj had het volk het verbond eigenlijk al bijna opgegeven. Er was een nieuwe generatie geboren in Sjoesjan die nog nooit het land Israël had gezien. Sjoesjan was een grote stad die de Joden graag opnam als gelijkwaardige burgers. Er ontstond een nieuwe levensvisie. De Tora had hen inderdaad goed begeleid in de traditionele maatschappij van kohaniem en profeten. In het oude Israël werden ze omringd door wrede, heidense volkeren. Maar in het moderne, liberale, technologisch hoog ontwikkelde rijk van Medië en Perzië was de Tora-levensstijl niet meer op zijn plaats. Dat zou de Joden alleen maar afscheiden van de rest van de maatschappij. Men claimde dat de nieuwe realiteit assimilatie en acculturatie vereiste. Dat betekende dat het verbond van Sinai verbroken was, aldus de heersende opvatting.
Altneu-land
Mordechai en Esther werkten samen om het oude verbond weer te herstellen. Mordechai had nog Jeruzalem in de oude glorie gezien. Hij was door Nevoechadnetzar uit Jeruzalem verdreven. Esther was als jong meisje geboren in Perzië maar haar commitment aan de Tora gaf ze natuurlijk niet op. De oude en de nieuwe generatie zouden samen de relevantie van het verbond bevestigen. Er woedde een oorlog in Sjoesjan maar wat veel belangrijker was voor de joodse continuïteit: het verbond met G’d bleek ook in ballingschap nog springlevend. Het belangrijkste thema van Poerim is het verwerpen van assimilatie en de vernieuwde aanvaarding van het verbond: zij accepteerden het weer – en nu met liefde en simcha - gedurende de tijd van Achaswerosj. `Kijmoe ma sjekibloe kvar’.
Chanoeka
Poerim was de eerste confrontatie met ballingschap. De cultuurclash met het Hellenisme was hun tweede confrontatie met een sophisticated cultureel systeem dat door de mens bedacht was. In het Jodendom is de mens geschapen door G’d maar in het Hellenisme schept de mens zijn god. Vele Joden stelden voor om de Griekse cultuur over te nemen in plaats van het verbond met Hasjeem. De Tora had zijn diensten bewezen in de vorige generaties. Maar, redeneerde men, we zitten nu in een nieuwe tijdsgeest. Zolang de Bnee Jisraeel omgeven waren door heidense barbaren was de Tora noodzakelijk voor hun morele en culturele ontwikkeling. Maar toen de fijn ontwikkelde, geleerde cultuur van de Grieken Israël infiltreerde was de Tora niet meer nodig, meende men. Matitjahoe en zijn zonen ontmaskerden de leeg- en wreedheid van de Griekse cultuur. Het Briet met Hasjeem was nog steeds de exclusieve inspiratiebron van Am Jisraeel. Op Chanoeka vieren we naast de militaire overwinning de versterking van het verbond in de tijd van Mattitjahoe.
Rol van wonder
Wat was de rol van het wonder hierbij? Toen de Bnee Jisraeel aan de voet van de berg Sinai hun kamp opsloegen (Sjemot 19:5-6) zeiden de Joden “alles wat HaSjeem heeft gezegd, zullen wij doen”. Volgens de Gemara (B.T. Sjabbat 88a) boog G’d de berg over de Bnee Jisraeel om hen te dwingen het verbond te accepteren. In Sjoesjan en Modi’in kwam het initiatief vanuit het volk. Daar de mensen oorspronkelijk het Beriet wilden “verlaten” moesten zij het daarna vernieuwen. Toen Esther riep: “Ga u verzamelen” en Mattitjahoe zei: “Wie voor G’d is, die volge mij”, reageerde het volk positief. Het wonder was het signaal van Boven dat Hakadosj Baroech Hoe het initiatief geaccepteerd had en het verbond vernieuwde. Het wonder was dus niet meer (maar ook niet minder) dan een positief antwoord van G’d op het initiatief van beneden. Toch bleven we in Sjoesjan de `dienaren van Achasjwerosj’ en werden we niet werkelijk bevrijd, zoals de Talmoed het uitdrukt. In de 19e en 20e eeuw ontstonden nieuwe spanningen en uitdagingen - als weleer maar met een totaal andere horizon.
Nieuwe spanningen
Vanaf het begin van de 19e eeuw stond het verbond tussen Israël en onze Hemelse Vader weer zwaar onder spanning. De tijden van Sjoesjan en Modi’in kwamen terug. De uitdagingen en dreigingen kwamen van alle kanten: van secularisatie, assimilatie, Verlichting, bevrijding uit de getto’s, hoop op gelijke burgerrechten tot nazisme en communisme. Israël heeft in zijn ontstaan, oorlogen en voortbestaan te midden van een zee van vijanden vele wonderen meegemaakt. En, zoals wij in onze dagen meemaken is er sprake van een enorme opleving aan Jiddisjkeit – in en vanwege Israël. De heiligheid van Am Jisraeel en onze hechting aan G’d rust op twee fundamenten: het verbond met de Aartsvaders en het verbond van Sinai. Het verbond van de Aartsvaders focust ook op onze nationale identiteit als Joods volk en is gebaseerd op G’ds belofte aan Avraham. Het verbond van Sinai is de basis van onze religie.
Israël ons vaderland van inspiratie
Maimonides neemt het wonen in Israël niet op in zijn telling van de geboden omdat dit een mitsva kelaliet is – een algemene, allesomvattende opdracht omdat bewonen van het Heilige Land alle overige mitsvot op een hoger plan tilt. Alleen daar is het pure monotheïsme mogelijk. Israël is de omgeving waarbinnen de mens zijn religie pas werkelijk vormgeeft. Het Misjkan was hier een voorbereiding op en daarom meer te vergelijken met de overige gedetailleerde geboden. Daarom wordt de bouw van het Misjkan wel maar het bewonen van Israël niet meegeteld met de 613 mitswot.
Derech Erets
Onze generatie heeft het voorrecht deel te mogen nemen aan, zoals Rav E. Dessler schrijft (Michtav Me-Elijahoe III:352): “de hernieuwde vestiging van ons volk in het Heilige Land”. De werking van de Voorzienigheid ontvouwt zich langzamerhand voor onze ogen. Tweehonderd jaar geleden, toen ons volk arm en vervolgd was en niet kon mee doen aan de Derech Erets – maatschappelijke bemoeiingen - van de eigentijdse beschaving, voldeed het Joodse volk niet aan de voorwaarden om als zo’n “Tora-staatkundige-eenheid” te functioneren. Vandaag de dag ervaren wij een nieuwe uitdaging van Tora im Derech Erets. Hoe zetten wij een Tora-staat op in het kader van deze filosofie?
Willen wij een Tora-staat?
De oplossing is niet simpel. Deze uitdaging wordt ons niet op een zilveren presenteerblad aangereikt. Op dit moment is de Israëlische maatschappij nog geen Tora-staat. Maar het is niettemin de kiem van een Bijbelse maatschappij. De taak om dit zaadje te planten en tot bloei te brengen is ontzagwekkend en overweldigend. Maar het is de uitdaging van het Tora-Jodendom vandaag de dag, zoals Rav Dessler het zo mooi verwoordt: “Wee hem, die op de Dag van het oordeel verschijnt en nog steeds blind is voor dit concrete feit” (ibid. III: 352). Of zoals Rabbi Elijahoe Bloch, de Rosj Jesjiewa van Telz, het stelde: “De gezonde elementen van het Joodse volk dragen een grote verantwoordelijkheid voor de instandhouding van de Joodse land” (Bulletin Union of Students of Yeshivat Telz – Cleveland, Tewet 5747).
Onder deze omstandigheden zijn alle vormen van betrokkenheid van de Toragemeenschap – sociaal, politiek, economisch en intellectueel – acuut noodzakelijk, wil deze “G’ddelijke proefballon”, Israël, slagen als een Tora-staat (slotrede van de vierde Kenessia Gedola van de Agoedat Jisraël in 1954 van Rabbi Joseef Kahaneman, Rosj Jesjiewa van Ponowecz).
Tora im Derech Erets
De bijzondere omstandigheden, die ons historisch tijdperk kenmerken, vereisen een voortdurend nieuwe afweging van de culturele strategie van de Tora-wereld. Het Tora im Derech Erets principe zou hierbij als leidend beginsel dienst kunnen doen. Tora im Derech Erets betekent, dat wij betrokken zijn bij de wereld om ons heen in sociaal, economisch en politiek opzicht. Het is geen vernieuwing. De inzameling van de ballingen in Erets Jisraëel doet een urgent beroep op onze maatschappelijke betrokkenheid bij alle aspecten van de Israëlische samenleving. De beslissing is echter aan de Gedolé Jisraël, de geestelijke leiding van het Joodse volk. Onze Geleerden vertelden ons: “Iedere generatie krijgt een haar passende leider” (B.T. Arachien 17a).
©Dayan Evers 2012 |