Vaak wordt de vraag gesteld hoe wij de G’ddelijkheid van de Tora kunnen aantonen. Aantonen kunnen we het niet maar wel kunnen we aannemelijk maken, dat G’d de Auteur is van de Tora.
De Tora was altijd al revolutionair en is dat nog steeds, juist in onze tijd van man made filosofieen. De Tora komt van G’d en gaat dus altijd uit van een ander perspectief dan de menselijke invalshoek. Vandaar dat we soms botsen met normen en waarden uit onze omgeving. Maar terug in de tijd naar de periode dat de Tora gegeven werd. De Tora ging in tegen alle heersende gewoonten. Er is een sterk contrast met de cultuur uit de tijd en omgeving waarin de Tora gegeven werd, nu 3324 jaar geleden.
De Tora gaat uit van één G’d Die met Zijn woord de wereld heeft geschapen. In een afgodische voorstelling leveren de verschillende goden strijd om het ontstaan van de wereld. De Tora schrijft over G’d die geen vorm heeft, terwijl de andere goden verbeeld worden met allerlei menselijke trekken en passies. Dat kan een mens, die een `veelheid’ is en alleen in vormen, letters en beelden kan denken, en alleen met zijn handen maar niet met een enkel woord iets kon scheppen, niet zelf verzinnen.
Van de oude wetboeken hebben de Codex van Hammurabi, het Assyrische wetsstelsel en de Codex van de Chitieten de meeste aandacht gekregen. Verschillende historici hebben deze rechtsstelsels willen vergelijken met het systeem van de Tora.
Ik wil hier slechts de mening van de deken van de Amerikaanse Bijbelse archeologenvereniging, William F. Albright weergeven: “Noch de Babylonische, noch de Assyrische, noch de Chitietenwetten zijn vergelijkbaar met de Hebreeuwse wet qua zedelijk of spiritueel niveau. De laatste steekt met kop en schouders boven haar tijdgenoten uit op gebieden als eerlijkheid, sociale rechtvaardigheid, medelijden met de armen of behandeling de vreemdelingen.”
Misjpatiem (Exodus 21 e.v.) gaat over allerlei wetten maar begint met de status van de slaaf. Hij is veroordeeld tot zes jaar dienstwerk omdat hij gestolen heeft. Anders dan door mensen gemaakte wetten, die de belangen van het establishment behartigen, regelt de Tora eerst de positie van de underdog. De slavenregeling uit de Tora is geen uitbuiting maar veel eerder reclassering. De dief werd niet in de gevangenis gegooid, omdat dit hem alleen maar slechter zou maken door contact met andere criminelen. Hij werd niet van zijn vrouw en kinderen gescheiden, omdat dit allerlei onschuldigen eveneens zou treffen en in het ongeluk zou storten. De Joodse slavernij is reclassering. Hij kon niet omgaan met geld. Hij wordt in een rijk gezin geplaatst voor heropvoeding.
Al snel worden de weduwe en de wees beschermd: “Geen enkele weduwe of wees mag je onderdrukken. Als je ze toch onderdrukt dan zal Ik hun geroep horen als zij tot Mij uitroepen en Mijn woede zal ontbranden” (22:20-23). Wat een compassie met de lijdende medemens: “Als u aan Mijn volk, aan de arme bij u, geld leent, dan zult u zich niet als een schuldeiser tegenover hem gedragen. U zult hem geen rente opleggen. Als u het bovenkleed van uw naaste tot onderpand neemt, zult u het hem voor zonsondergang teruggeven, want dat is zijn enige bedekking. Dat is de bekleding voor zijn huid. Waarin zal hij zich te ruste leggen? Wanneer hij tot Mij om hulp zal roepen, zal Ik horen, want Ik ben genadig” (22:24-26).
Voorbeelden van een zeer hoogstaande moraal zijn er te over in de Tora. “Je mag je broeder in je hart niet haten...heb je naaste lief gelijk jezelf” (Lev. 19:17 e.v.). Geen mens had dit kunnen bedenken.
Ik hoop U enigszins overtuigd te hebben.
©Dayan R. Evers 2012 |