Zuckermann wil de benaming Hebreeuws afschaffen en de taal die de Israëliërs spreken aanduiden met 'Israëlisch'.
Israëliërs gaan er prat op met Hebreeuws de taal van de Bijbel te spreken. Een fabeltje, zegt taalkundige Ghil'ad Zuckermann. Zowel de grammatica als woorden zijn totaal veranderd. Eliezer Ben Jehoeda, de grondlegger van het moderne Hebreeuws, ging rigoureus te werk. Als er bezoek kwam dat geen Hebreeuws sprak, stuurde hij zijn zoontje naar bed. De kleine Itamar mocht geen enkele andere taal spreken of horen, hetgeen de jongen behoorlijk eenzaam maakte. Het kind mocht zelfs niet luisteren naar het getjilp van de vogels of het gebalk van de ezels. Elke taal anders dan Hebreeuws was uit den boze. En toen hij zijn vrouw erop betrapte slaapliedjes in het Jiddisj te zingen, kon heel de straat meegenieten van de ruzie.
Eliezer Ben Jehoeda was de man die begin vorige eeuw de oude bijbelse taal uit zijn 17 eeuwen oude coma deed ontwaken. Hij bedacht ook nieuwe woorden, zoals elektriciteit, vliegtuig, lucifer en auto, allen gebaseerd op bestaande woorden in het oude testament. Het Hebreeuws was al die eeuwen een comateuze taal geweest, die alleen nog in de liturgie werd gebruikt en hier en daar dienst deed als een soort lingua franca voor joden uit verschillende landen. Het herleven van het Hebreeuws als spreektaal was en is tot de dag van vandaag deel van de zionistische ethos, van de terugkeer naar het oude/nieuwe vaderland. Met de Bijbel als bron, verschaft de taal een gevoel van continuïteit en vernieuwing. Slechts hier en daar protesteerden de antizionistische ultraorthodoxe joden tegen het misbruik van de ‘taal van het gebed' voor mondaine zaken als het huishouden en buurtgeroddel. In Israël weigerde die groep Hebreeuws te spreken. Maar anno 2006 is het Hebreeuws ook de ultraorthodoxe wijken binnengedrongen en heeft ‘de taal van de zionisten' daar langzamerhand het Jiddisj als voertaal verdreven.
En dan is er nu ineens een 35 jaar jonge, briljante professor in de taalwetenschap, die het herleven van deze oude taal een fabeltje noemt, die zegt dat de Israëliërs wel denken dat ze zonder meer de taal van de Bijbel begrijpen, maar dat er soms het tegenovergestelde staat van wat zij denken. Volgens Ghil'ad Zuckermann is het moderne Hebreeuws geen vervolg van het oude Hebreeuws. In zijn boek, ‘Hebreeuws als mythe', dat binnenkort in Israël uitkomt, houdt hij een vurig pleidooi de benaming Hebreeuws af te schaffen en de taal die de Israëliërs spreken voortaan aan te duiden met ‘Israëlisch'. Zckermann bedoelt daarbij niet alleen het door puristen verfoeide luie, slordige taalgebruik waarin jongere Israëliërs uitmunten. Hij bedoelt ook niet het straat-Hebreeuws, waarbij in een afscheidsgroet als Jalla Bye (‘Nou dag dan') geen Hebreeuws voorkomt - ‘Jalla' is Arabisch en ‘bye' is Engels. Zuckermann heeft het met zijn ‘Israëlisch' over de spreek- en schrijftaal van het ‘Algemeen Beschaafd Israelisch', inclusief de rijke taal van schrijvers als Amos Oz, Meir Shalev en David Grossman. Zuckermann: „De Israëliërs zijn gehersenspoeld om te denken dat zij dezelfde taal spreken als de profeten. Maar wat wij hier spreken en schrijven is zelfs geen semitische taal. Wij spreken een gefabriceerde taal die weliswaar een groot deel van zijn woordenschat ontleent aan het Hebreeuws van vroeger, maar de grammatica is veelal die van zijn ‘makers'. Die hadden als moedertaal het Jiddisj, of Russisch of Pools. We spreken hier geen taal die door de eeuwen gegroeid is en als het ware één moeder heeft, Ons ‘Israelisch' is voortgekomen uit de kruising tussen meerdere moeders en vaders."
Al op zestienjarige leeftijd kreeg Ghil'ad Zuckermann een beurs om in Italië verder te leren. Hij keerde terug voor zijn militaire dienst en is inmiddels in bezit van twee doctoraten (summa cum laude) uit Oxford en Cambridge. Hij is een gezien spreker, haast overal op de aardbol. Zijn volgende project is een rondreis langs de Maori's in Nieuw-Zeeland, die van zijn Israëlische model willen leren of ook zij hun taal nieuw leven in kunnen blazen. In Israël, waar hij slechts een deel van het jaar vertoeft, zien sommigen hem als een enfant terrible die wordt gedreven door politieke motieven en tegen een van de zuilen van Israël staat aan te trappen. Maar de aanval komt niet alleen van rechts, dat Zuckermann afwijst als ‘nog zo'n postzionist die onze geschiedenis wil herschrijven'. Ook vooraanstaande linkse taalpuristen vallen Zuckermann aan. „Zij stellen dat ik het alleen over de spreektaal heb als ik zeg dat ons Hebreeuws geen Hebreeuws maar Israëlisch is." Mensen als Oz en Shalev gaan er prat op dat zij in dezelfde taal schrijven als die van de Bijbel. Volgens Zuckermann is het misleidend. „Ze willen je hier de schoolkinderen laten denken dat ze gewoon zonder meer de Bijbel kunnen lezen en begrijpen. Maar vaak bedoelt de bijbelse tekst iets heel anders dan wat zij denken."
„Neem het Israëlische woord voor werk, moeite: amal. De ‘amal' van de zionistische pioniers is in het Israëlische discours een terugkerend thema met politieke betekenis, want de pioniers wilden met hun arbeid het land veroveren. Als een Israëliër het bijbelboek Job leest, leest hij automatisch dat de mens tot werken, tot inspanning is geboren (Job 5). „Maar eigenlijk", zegt Zuckermann, „is de bijbelse betekenis: de mens is tot kwaad geboren." Nog een voorbeeld is de bloriet, de veelbezongen kuif van de nieuwe Israëliër. Die kuif komt in tal van Israëlische chansons voor om een knappe soldaat, dan wel een echte pionier te beschrijven. Bij elke herdenking van de vermoorde premier Rabin is er altijd wel iemand die vol weemoed zijn bloriet memoreert. „Datzelfde woord bloriet", zegt Zuckermann, ,,was in de bijbelse tijd een soort mohawk-kam, een streep over het hoofd. Het was een heidens kapsel, het toppunt van paganisme." De zionistische grondleggers hebben de betekenis van die woorden verwrongen, ze hebben de taal gemanipuleerd.
Als een derde voorbeeld neemt Zuckermann het woord hagsjama, in de zin van ‘helpen het land op te bouwen'. „Maar hagsjama betekent oorspronkelijk niets anders dan God als stoffelijk te beschrijven, en dat was totaal taboe. „De makers van wat ik het 'Israëlisch' noem, hebben de nieuwe taal soms betekenissen gegeven die het zionisme moesten dienen en daarbij woorden van hun religieuze connotatie moeten ontdoen." Zuckermann gaat het debat niet uit de weg, integendeel, hij lijkt enig plezier te putten uit zijn status van rebel. Toch zegt hij het niet te doen vanwege de discussie. „Mijn doel is bereikt als de Israëliërs beseffen dat ze niet dezelfde taal schrijven en spreken als hun bijbelse voorouders.''
Ghil'ad Zuckermann is zelfs vol bewondering voor de nieuwe taal: „Het is ‘s werelds jongste taal, die past bij een land dat continu bezig is zich te vernieuwen. ‘Israëlisch' geeft gewoon beter weer waar Israël voor staat.''
Juist jongeren zorgen nu voor vernieuwing Israëlisch
Hebreeuws was de spreektaal van het Joodse volk vanaf de verovering van het land in de dertiende eeuw voor Christus. Gedurende die eeuwen wisselden de heersers, werd een groot deel van de Joden verbannen en vielen andere volkeren binnen. Tegen het begin van de jaartelling werd er dan ook nog nauwelijks Hebreeuws (in het Hebreeuws Ivriet) gesproken. Zo zou de voertaal van Jezus het Aramees zijn geweest. Volgens professor Ghil'ad Zuckermann is het geen toeval dat de misjna - de mondelinge commentaren op de tora, rond de tweede eeuw op papier werden gezet. De schrijvers voelden dat die overleveringen anders verloren zouden gaan. Vele van die misjnacommentaren bevatten Aramese en Griekse teksten.
De opstand van Bar Kochba tegen de Romeinen in de tweede eeuw vormt het symbolische einde van het Hebreeuws. Volgens de historicus Dio Cassius doodden de Romeinen bij het neerslaan van die opstand 580.000 Joden. In de daaropvolgende 1700 jaar zou het Hebreeuws slechts gebruikt worden in de liturgie, als literaire taal en hier en daar ook als lingua franca voor Joden in de diaspora. Gedurende de Verlichting, late achttiende eeuw, schreven enkele schrijvers al in het Hebreeuws. Zij leverden ook neologismen die uiteindelijk in het moderne Hebreeuws/Israelisch zouden worden opgenomen. Toch zou het pas in het begin van de twintigste eeuw een spreektaal worden, vooral door de inspanningen van Eliezer Ben Jehoeda. Sindsdien heeft het 'Israëlisch' overigens nog een enorme ontwikkeling doorgemaakt en zijn het vandaag de dag juist de jongeren, voor wie Israëlisch de moedertaal is, die voor de echte vernieuwing zorgen. Een sprekend voorbeeld is een zinnetje van de Israëlische Nobelprijswinnaar Shmuel Agnon. Iesjto meta alav, letterlijk ‘zijn vrouw stierf op hem', betekent bij Agnon ‘hij werd weduwnaar'. Veertig jaar later zal elk schoolkind het lezen als: ‘Zijn vrouw was stapelgek op hem.' |