Beha’alotecha Numeri 8:1 – 12:16
Vele lessen kunnen we leren uit de verscheidenheid aan onderwerpen in deze sidra.
De les van Aharon In de Sidra van vorige week – Naso - werd beschreven hoe de Nesie’iem (voorzitters) van de twaalf stammen het altaar van het Misjkan inwijdden met hun offers. Eén nasí moest toekijken. Dat was Aharon, de voorzitter van de stam Levi, die geen offers bracht bij de inwijding. De stam Levi mocht niet meedoen. Aharon meende dat G’d hem de zonde van het gouden kalf nog niet vergeven had. De stam Levi was in mineur. Maar Aharon mocht niet meedoen omdat G’d voor hem een andere erebaan in gedachten had. Hij zou de mitswa (het gebod) krijgen van het prepareren van de Menora (de luchter). G’d troostte Aharon: “Wees niet treurig! Voor jou heb ik een mitswa, die groter is dan alle andere offers. Jouw achterkleinkinderen, de Chasjmona’iem – de Makkabeeën zullen voor eeuwig het Chanoekafeest instellen, terwijl de chanoeka (inauguratie) van de stamvoorzitters slechts een éénmalige zaak is”. Het feit, dat Aharon het als een gemis ervaarde om niet te mogen meedoen met een mitswa, waarin de anderen wel mochten participeren, is op zich al een opsteker! We mogen niets missen van de mitswot, die we tegenkomen!
De les van de drie treden Mosjé begreep eigenlijk niet waarom er een Menora (lamp) nodig was in de Tempel. Elke keer als hij de Tabernakel betrad, zag hij een groot spiritueel licht. G’d heeft uiteraard ons licht niet nodig. Hij is het licht van de wereld. Waarom moesten wij dan toch een Menora aansteken? Omdat het enige wat telt is, dat wij bereid zijn om G’ds geboden op te volgen. G’d wil ons gevoel! Hoewel we dat altijd in daden moeten omzetten (het Jodendom is een duidelijke doe-religie) gaat het om gevoelens èn daden! Om echte `lichtende’ mitswot te produceren, moeten we over onze laagste gevoelens heenstappen. Voor de Menora stond een opstapje van drie treden. Voordat Aharon de Menora aanstak, moest hij op dit trapje staan, hoewel hij lang genoeg was om het zonder dit opstapje te doen. Er is een bekende Misjna (Spreuken der Vaderen 4:21) die stelt dat ‘jaloezie, passie en eerbejag de mens uit deze wereld kunnen verdrijven’. De Tora leert ons dat wanneer wij het licht van de Tora willen verspreiden, wij onze jaloezie, lust en eerbejag moeten overwinnen.
|