Plechtige en ingetogen herdenking 70 jaar na de eerste deportatie, Rabbijn mr. drs. R. Evers spreekt het Keel malee rachamiemgebed uit.
Omarm in onze ziel Twee-en-tachtig jaar geleden, in 1930, woonden in onze stad 10.357 joodse Rotterdammers, na Amsterdam en Den Haag de grootste joodse gemeenschap van het land. Tien jaar later, in mei 1940, telde de joodse gemeenschap ongeveer 13.000 zielen. Die toename was helaas niet alleen te danken aan gezinsuitbreiding: vanaf 1930 kwamen ook joodse vluchtelingen uit Duitsland naar onze stad. Mensen die dachten in het neutrale Nederland veilig te zijn.
In Rotterdam begon het hartverscheurende verhaal van de anti-joodse terreur eerder dan in die andere steden. Op 14 mei 1940, om precies te zijn. Toen werden de synagogen aan de Boompjes en de Gedempte Botersloot vernietigd. Na dat verwoestende bombardement was de joodse gemeenschap aangewezen op de kleine synagoges aan de Claes de Vrieselaan en de Joost van Geelstraat. De duizend joden die de verschrikkingen overleefden en terugkeerden naar Rotterdam, zouden voortaan daar hun religieuze plichten vervullen.
De geschiedenis van de Jodenvervolging loopt langs een uiterst kille, bureaucratische lijn: registratie, segregatie, roof van bezittingen en uiteindelijk deportatie tot in de dood. De registratie luidde een periode van openlijk antisemitisme en geweldpleging in, van straatterreur en intimidatie. De politie deed geen moeite om de opstootjes te beteugelen en de agressie van de WA-ers in te dammen.
In de loop van 1941 werden verdere stappen gezet, ter segregatie van de joodse burgers. Zij verloren hun staatsburgerschap en bewegingsvrijheid. Zij mochten niet meer meedoen in het maatschappelijke en culturele leven. De tram, zwembaden, parken, musea en concertzalen werden voor hen verboden terrein. Ook werd het voor joodse medeburgers bijna onmogelijk hun baan te behouden. Joden met een vrij beroep mochten hun vak niet meer uitoefenen. Arbeidsrechten hoefden voor joodse werknemers niet meer te worden gerespecteerd. Joodse ondernemingen kwamen in handen van beheerders die meestal weinig oog hadden voor de belangen van de voormalige eigenaren. Joodse eigendommen werden onteigend en vermogens gecontroleerd: de instrumenten van een groots opgezette roofpartij, bedoeld om de joodse gemeenschap te vernederen.
Na de zomervakantie van 1941 mochten joodse kinderen niet meer terug naar hun eigen school en hun eigen klasgenootjes. En in mei 1942 volgde de meest vernederende maatregel: het verplicht dragen van de gele Jodenster. De invoering van deze ster luidde de laatste, fatale fase van de Jodenvervolging in: de deportatie naar Oost-Europa, meestal via Westerbork. Een groot deel van de joodse Rotterdammers gaf geen gehoor aan de eerste oproep om zich vrijwillig te melden. Toen volgde de razzia’s. Het kostte de bezetter betrekkelijk weinig moeite om de niet-ondergedoken joden te arresteren, want ze konden geen kant op. Zij waren nergens veilig meer. Ook het Joodse ziekenhuis, het Gesticht voor Oudelieden en het Joodse Weeshuis werden hardhandig ontruimd. De bezetter werd geholpen door WA-ers, die wilden laten zien dat zij in wreedheid niet voor hun ‘vrienden’ onderdeden.
Zwaar zieke patiënten, kinderen en zwakke bejaarden werden in vrachtauto’s afgevoerd naar Loods 24, de verzamelplaats aan de Entrepotstraat. De plaats waar de joodse Rotterdammers bijeengedreven, geslagen en vernederd werden. Hier raakten zij verlamd door een collectieve angst. Groter dan de doodsangst op de dag van het bombardement.
Maatschappelijk, cultureel en sociaal hadden zij al geen leven meer. En toen richtte de bureaucratie van de terreur zich op het laatste wat hen nog in leven hield. Het leven zelf.
Zeventig jaar geleden, in de nacht van 30 op 31 juli 1942, vertrok vanaf Loods 24 het eerste transport naar Westerbork. Vandaag, maandag 30 juli 2012, denken we aan het onbeschrijfelijke leed wat de joodse gemeenschap is aangedaan en de brute wijze waarop zij zijn vermoord.
Een diepzwart hoofdstuk, het morele dieptepunt van onze geschiedenis.
Woorden schieten tekort om het leed in volle omvang te omschrijven. Toch moeten we dat blijven proberen. De woorden blijven zoeken om onze kinderen vertellen dat zoiets nooit meer mag gebeuren. En als we uitgesproken zijn, geven we gehoor aan de oproep van een joodse haiku dichter:
Omarm in onze ziel De wonden die aanwezig blijven Weten is Shalom.
|