Toen Feiwel nog thuis woonde, merkte zijn vader Zalman dat de pijes van zijn zoon steeds korter werden. Op een dag werd hij uit het cheider naar huis gestuurd. Hij had onder zijn opengeknoopte kaftan een wit overhemd en zelfgemaakte das aan. Die das had hij geknipt uit zijn moeders sjabbesschort. Dat soort dingen deden niet-joden en in de ogen van de mensen die in het getto leefden, was dat al bijna net zo erg als varkensvlees eten. Toen gebeurde er iets verschrikkelijks. Berl, de ĝabbe, de man die alles in sjoel verzorgde, droomde vrijdagsnachts dat het kamertje boven de sjoel in brand stond. Sjabbesmorgen ging Berl toch maar eens kijken, want je weet het nooit met dromen. Hij deed voorzichtig de deur van het kamertje open en……….daar stond Feiwel met een brandende sigaret in zijn mond. Tegen alle geboden van de tora in had Feiwel vuur gemaakt op sjabbes en nog wel in sjoel! Het werd een vreselijke rel en vader Zalman is er ziek van geworden. Feiwel werd naar een oom in Amerika gestuurd en geen mens hoorde ooit meer iets van hem.
Nu, na 20 jaar, op de eerste avond choenaka, zal hij terugkomen. Gelukkig, denkt vader Jankele, kan Gittele dan niet naar Maccabi. Die vereniging zat hem toch al niet lekker. Steeds als ze er naar toe is geweest, komt ze opstandig naar huis. Gisteren nog had ze opgewonden vertelt over de vrijheidsstrijd van Juda de Maccabeeër. Over Palestina had ze ook haar hoofd vol. Ze wil er een nieuwe joodse staat stichten samen met de anderen en gaan boeren. Zijn dochter boerin! Haar moeder meehelpen in het drukke huishouden is er niet bij. Towa noemt ze zich nu en al haar vrienden en haar broertjes en zusjes noemen haar nu zo. Alsof Gittele niet mooi genoeg is.
Tegen de tijd dat het hoge bezoek verwacht wordt, zien ze er allemaal mooi uit in hun nieuwe kleren. Maar dat valt in het niet bij de prachtige verschijning van oom Feiwel. Helemaal glad geschoren, zonder baard en pijes, een mooi modern pak aan, een das met gouden speld erop; kortom iemand uit een andere wereld. Hij wordt hartelijk begroet. Wat onwennig en met een vreemd accent, soms zoekend naar woorden in het Jiddisch, probeert Feiwel zich aan te passen. Terwijl zijn broer Jankele de kaarsjes aansteekt, kijkt Feiwel de armoedige kamer rond. Hijzelf heeft het heel wat beter. Hij is antiquair geworden, vertelt hij als ze met z’n allen aan tafel zitten. Antiquair is iemand, die mooie oude spullen verkoopt, legt hij uit. In Klowisk kennen ze alleen maar kapotte oude spullen en die gaan naar de voddenman. Daar wordt geen mens rijk van.
Hij noemt zich nu Philip. Dat is gemakkelijker voor de Amerikanen. Hij is overal geweest. In New York, Londen, Parijs. Hij neemt ze met z’n mooie verhalen mee naar een wereld, die ze niet kennen. De wereld buiten het getto, waar iedereen vrij is om te doen en te laten waar hij zin in heeft. Dan ineens valt Feiwels blik op de menora. Met een kennersoog ziet hij meteen dat deze antiek is. Hij neemt zich voor er niets over te zeggen en de menora na afloop van zijn bezoek te vragen als aandenken aan thuis. Uitgebreid gaat hij cadeautjes uitpakken. Voor Jankele een kaftan van zijde, voor Jente een schort met kanten en voor de kinderen geld. Ze zijn er allemaal erg blij mee, behalve Gittele. Ze heeft de begerige blik op de menora gezien en ze vertrouwt haar oom niet.
Die nacht moet Feiwel ergens anders slapen, want er is geen plaats in het kleine huisje.Hij wordt naar Schlojme Pieternater gebracht.
Die wil voor één nacht zijn bed wel uit, want een hotel is er in Klowisk niet en hij heeft geen kinderen, dus plaats zat. Maar een extra bed bezit Schlojme ook niet. Onderweg, als Jankele zijn broer naar Schlojme brengt, vraagt Feiwel de menora. Jankele is er een beetje overstuur van. Hij wil de menora liever niet missen. Hij kan er de hele nacht niet van slapen. De volgende dag zegt hij tegen Feiwel dat die maar een ander ding uit moet zoeken, want ze hebben de menora nog 7 dagen nodig. Feiwel heeft dat echter allang geregeld met Schlojme Pieternater. Hij wil heel chanoeka blijven en daarna zal hij hen uit Amerika een nieuwe, mooiere menora opsturen. Jankele heeft nog veel bezwaren, maar het helpt niet. Hij kan tegen zijn jongere broer niet op. Gittele zegt dat ze het niet vertrouwt en wil naar Warschau om te informeren of de oude menora antiek is, maar Jankele wordt boos op haar. “Zou ik mijn eigen broer niet kunnen vertrouwen”, zegt hij. Omdat Feiwel het eten niet gewend is, wordt hij steeds magerder. Ook slaapt hij erg slecht. Maar hij blijft net zolang tot hij de menora mee naar huis kan nemen.
Na drie maanden komt er pas een brief uit Amerika, waarin Feiwel schrijft dat hij het erg fijn heeft gehad in Klowisk en hij stuurt 100 dollar mee. Jankele en Jente zijn er ondersteboven van. Ze huilen van geluk. Alle vrienden worden uitgenodigd om het te komen vieren. Jankele vertelt trots over zijn rijke broer, die hun zo verwend heeft. De hele familie is in feeststemming, alleen Gittele niet. Zij alleen begrijpt, dat hun goede, trouwe menora verkocht is als een antiek voorwerp, voor heel veel geld en nooit meer met zoveel vroomheid en liefde zal worden aangestoken.
©Nechamah Mayer-Hirsch 2012 |