Hoewel wij Joden slechts een kleine minderheid zijn van de wereldpopulatie, hebben wij toch de bijna onmogelijke taak gekregen om de hele wereld te verlichten met het licht van de Tora. Wij worden geacht een licht voor de volkeren te zijn. Is dat niet wat te veel gevraagd? Nee!
Onze Chachamiem (Wijzen) stelden: “Aansteken is de mitswa”. Hiermee geven zij ons een hint van wat er van ons verwacht wordt. De Tora heeft natuurlijk zelf het G’ddelijke potentieel om zich overal te verspreiden en geaccepteerd te worden. Wat er van ons verlangd wordt is dat wij hiermee een begin maken, ondanks alle obstakels. Het aansteken is onze plicht, de rest mogen wij over laten aan de krachtige G’ddelijke boodschap van de Tora. In juridische termen kan men zeggen dat het Jodendom een inspanningsverbintenis is en niet zozeer een resultaatsverbintenis.
Zeven armen De zeven armen van de Tempel-Menora staan tegenover de zeven Scheppingsdagen. Ons universum kent drie dimensies: lengte, breedte en hoogte. Omdat iedere dimensie twee richtingen heeft, kent onze fysieke wereld zes ‘richtingen’: boven, beneden, links, rechts, voor en achter. Daarom werd de wereld ook in zes dagen geschapen. Sjabbat verenigt alle krachten van onze driedimensionale wereld. Het getal zeven symboliseert de perfectie van de aardse Schepping. De wereld was gereed na zeven dagen. Door op de zevende dag te rusten, gaf G’d een centraal doel aan de Schepping en al ons aardse streven. De zes armen, die voortkomen uit de centrale stang van de Tempel-Menora, symboliseren deze eenheid en geven zo inhoud aan ons geloof: we zien de krachten van het universum niet als ongerelateerde, losstaande eenheden maar als alle voortkomend uit de Eenheid, die de wereld zijn samenhang verleent: de eenheid van G’d. Dit was ook de oorlogskreet van de Maccabeeën: “Wie is als U onder de machten, o G’d”. Het woord makkabi werd gevormd naar de Hebreeuwse beginletters van deze zin.
Afgoderij is verdeeldheid De klassieke afgoderij kende voor alle aardse fenomenen een afzonderlijke god. Zo was er een god van de wijsheid, één voor de liefde, voor de schoonheid – ieder gebeuren had zijn eigen god. Wij Joden zien alles echter gerelateerd aan de oorspronkelijke Eenheid der dingen. Voor ons geldt, dat ‘verafgoding’ van een macht of kracht (de Mammon, schoonheid, kracht, body-building etc.) los van zijn oorsprong werkelijk afgoderij is. De ‘Kulturkampf’ met de Grieken, die de Joden probeerden over te halen tot veelgodendom, was, kort maar krachtig samengevat, de strijd tegen de Eenheidsgedachte, die de Menora uitstraalde. Daarom kreeg het opnieuw aansteken van de Menora in de Tempel, na de ontwijding door de Grieks-gezinde Syriërs, extra aandacht.
Filosofie versus Joodse wijsheid De Menora symboliseerde tevens de uitstraling van G’ddelijke wijsheid. De Grieks-gezinden probeerden de Joden te overtuigen van de superioriteit van hun filosofisch systeem. In de Menora brandden de lichten juist boven de houders om ons aan te geven, dat er een G’ddelijke wijsheid bestaat, die hoger reikt dan de beperkingen van de zevendaagse Schepping. De overwinning van de Maccabeeën betekende dus tegelijkertijd, dat wij de G’ddelijke wijsheid uit de Tora hoger stellen dan zelfs de fraaiste menselijke filosofieën. De vlammen van de Menora symboliseren onze band met het Hogere. Het vertegenwoordigt de ‘verlichting’, die ons ten deel is gevallen door de Tora. De Grieks-gezinden wilden juist dit licht doven. De olie van de Menora moet rein zijn. De Grieks-gezinden wilden desnoods onrein licht tolereren in de Tempel, maar het zuivere G’ddelijke licht probeerden zij te doven. Een onaangetast kruikje olie werd gevonden, waarmee de Menora, wonder boven wonder, zelfs acht dagen kon blijven branden.
Het bovennatuurlijke getal acht Zeven is de perfectie van de wereld. Acht symboliseert het bovennatuurlijke, de Macht boven de aardse Schepping. Daarom droeg de Hogepriester acht kledingstukken, wanneer hij dienst deed in de Tempel. Hij gaf hiermee aan dat de Joodse geest hoger reikt dan de mensenwereld. Het is niet toevallig dat ook de Briet Mila, het verbond van de Jood met G’d, op de achtste dag werd voorgeschreven. Chanoeka is het jongste Joodse feest en is ontstaan in een periode, dat de profetie reeds uit het Joodse volk verdwenen was. Toch bleef de Jood innig verbonden met het G’ddelijke.
Olijfolie Alleen de zuiverste olie mocht gebruikt worden in de Menora (Exodus 27:20). De Midrasj ziet hierin de volgende gedachte: het Joodse volk wordt vergeleken met een olijf. Olijfolie brandt pas goed na een proces van uitpersen en fijnstampen. Hetzelfde kan gezegd worden van het Joodse volk. Onze geschiedenis leert ons, dat wij ons geloof nooit hebben opgegeven, ondanks alle vervolgingen. Misschien mogen wij het nog sterker stellen: ons spirituele licht schijnt het felst wanneer men ons in een hoek probeert te dringen. Er was slechts olie voor één nacht. Hoeveel onderdrukking kunnen wij verdragen? We hebben vele ‘nachten’ overleefd; een klein beetje geloof en vertrouwen heeft ons eeuwenlang in stand gehouden. De historicus Mark Twain verbaasde zich reeds jaren geleden over de geestelijke veerkracht van het Joodse volk.
Maar er is meer: olie wordt ook gebruikt voor het zalven en inwijden van koningen en priesters. Het woord Masjie’ach betekent de gezalfde met olie. Chanoeka zou ons begeleiden door het laatste Galoet tot de tijd van de Masjie’ach. Het negende lampje is de vervulling. De ‘sjammasj’ betekent dienaar, de rol die het Joodse volk zal hebben in die glorieuze toekomst, wanneer het zijn G’d ongestoord zal kunnen dienen in de derde Tempel, bimhera bejamenoe, ameen.
©Dayan Evers 2012 |