(Sjemot: 25:8): “Maakt Mij een Heiligdom om temidden van U te wonen”.
Een Sjoel heet een Mikdasj Me’at, een klein heiligdom, enigszins vergelijkbaar met de Tabernakel in de woestijn en de Tempel van weleer in Jeruzalem. Bij de bouw van een Tabernakel, Tempel of sjoel kan men zich vele vragen stellen. Eén van de belangrijkste vragen luidt, dat “de hele wereld toch gevuld is met G’d’s glorie”. De vraag dringt zich op waarom het dan nog nodig is om een apart heiligdom te maken zoals tegenwoordig een Sjoel.
Karaktervorming In Sefer Hachinoeg stelt Rabbi Aharon haLevi (14e eeuw), dat het karakter van de mens gevormd wordt door hetgeen hij doet. Niet zozeer hetgeen men voelt of denkt telt in het Joodse leven; karaktervorming vindt plaats in de sfeer van handelen en doen. Het bouwen en in stand houden van een klein heiligdom geeft uiting aan de gedachte, dat men door het doen gaat voelen. Het karakter wordt gevormd en raakt gewend aan het G’ddelijke in de wereld. De opdracht tot het maken van heiligdommen was een liefdedaad van G’d. Via deze centrale plaats van ‘kedoesja’ (heiligheid) werd het mogelijk om zich op een relatief eenvoudige wijze – via de daad – met het G’ddelijke te verbinden. Sefer Hachinoeg stelt dus dat pas in de daadkracht het Jodendom duidelijk reliëf krijgt.
Spirituele daling De Italiaanse verklaarder Sforno (1475-1550) geeft in historisch verband aan, dat de opdracht tot het bouwen van de Tabernakel pas gegeven werd na de zonde van het gouden kalf. De bouw van de Tabernakel – als voorloper van onze tegenwoordige Sjoels – was een opdracht aan het Joodse volk om te tonen dat de zonde van het gouden kalf vergeven was. Tot die tijd was het mogelijk om op elke plek in relatie te treden met het G’ddelijke. Iedereen kon overal een altaar bouwen en offeren. Dat er nu een centrale plaats moest komen als heiligdom, was in feite een spirituele daling, want nu werd een centrale plaats nodig en moesten Kohaniem (priesters) als bemiddelaars optreden bij het brengen van de offers, hetgeen tot die tijd door de vertegenwoordigers van het Joodse volk (de bechoriem-de eerstgeborenen) gedaan kon worden.
Herstel Volgens Maimonides (1135-1204, Egypte) waren de bouw van een Heiligdom en de offerdienst daarin nodig, omdat de Joden dit zo voor zich hadden gezien in Egypte. Op deze manier werden ze langzamerhand losgeweekt van de Awoda Zara, de afgodendienst. Nachmanides (in het Hebreeuws Ramban, 1194-1270) ziet in de bouw van een Heiligdom een herstel van een vroegere ideale toestand. Met onze Aartsvaders had G’d een direct geestelijk contact. In de Egyptische ballingschap verwaterde de relatie met het Opperwezen en door het bouwen van een Tabernakel kwam men weer terug op het oude niveau. De functie van een Sjoel is dus het herstellen van de oude ideale toestand van gebondenheid aan Hasjeem (G’d). Deze gedachte speelt ook nog tegenwoordig. Door allerlei dagelijkse beslommeringen zijn wij niet meer in staat om ons echt bezig te houden met Jodendom. De Sjoel, als huis van gebed en lernen, geeft deze band weer reliëf en herstelt de oude ideale toestand.
Microkosmos Don Jitschak Abarbanel (1437-1508) ziet in de Tabernakel een soort microkosmos. De opstelling van het Heiligdom had een symbolisch doel. Het wilde het Joodse volk ervan doordringen dat Hasjeem tussen de mensen woont en zich bezighoudt met de wereld. Dit in tegenstelling tot de Griekse opvatting, waar Hasjeem slechts in de Hemel woont en zich verder niet bemoeit met aardse zaken. In zijn filosofische meesterwerk de Koezari wijst Rabbi Jehoeda haLevi (13e eeuw) erop, dat de Tora benadrukt, dat Betsaleel, de architect en Mosje exact deden wat G’d hen had voorgeschreven. Dit is ook de Joodse G’dsdienstopvatting. Wij kunnen G’d alleen kennen door G’d Zelf. Wij kunnen geen eigen heiligdom maken met ons beperkt begrip. Wanneer wij zelf een Tempel inrichten naar eigen inzicht, projecteren wij slechts onze eigen gedachten op het G’ddelijke.
Concentratie Rabbi Simcha Zissel uit Kelem (19e eeuw) komt met een heel ander aspect. Hij vraagt zich inderdaad af, hoe het mogelijk is de kedoesja (heiligheid) te concentreren op één plaats binnen een fysieke beperking. Rabbi Simcha Zissel stelt, dat de wereld inderdaad vervuld is van het G’ddelijke, maar de mens kan het binnen zijn beperkingen alleen maar op één plaats opvangen. Hij vergelijkt een Mikdasj (heiligdom) met het reukzintuig. Gelijk het reukvermogen zich beperkt tot de neus, terwijl toch het hele lichaam van de aangename geuren geniet, zo ook komt Hasjeem tot ons via zijn Heiligdom, waarvan tegenwoordig de Sjoel de plaats inneemt.
|