Hasjeem was Mosjé dankbaar voor het verbrijzelen van de Stenen Tafelen: “Sjkojech - hartelijk dank Mosjé, dat jij de Tafelen kapot gegooid hebt” (B.T. Jevamot 62a).
Mosjé claimde dat beeldaanbidders de Tora niet waard waren. Maar Aharon en de oudsten waren het daar totaal niet mee eens. Hun onenigheid ging zelfs zo ver, dat zij hem vast pakten om te voorkomen dat hij de Tafelen op de grond zou gooien.
Mosjé was echter sterker, zowel geestelijk als lichamelijk, en sloeg de Verbondstafelen kapot. Mosjé’s vastbeslotenheid is moeilijk te begrijpen. Natuurlijk hadden Aharon en de oudsten gelijk. De Tafelen waren het handschrift van G’d Zelf! Hoe reageren wij als een sefer Tora, waarvan er honderdduizenden zijn, dreigt te vallen? Aharon en de oudsten protesteerden: “Oké, de Joden waren fout met dat gouden kalf. Maar daarvoor hoef je de Tafelen nog niet kapot te slaan. Eenmaal fout betekent niet altijd verkeerd. Misschien hebben ze alweer spijt van deze afgoderij!”.
Aharon en de oudsten lijken gelijk te hebben. Door de Tora kunnen afvalligen juist gemotiveerd raken om tot inkeer te komen. Zeker tegenwoordig zijn we getuige van vele mensen, die uiteindelijk terugkeren naar het Jodendom hoewel ze er totaal niet mee opgevoed waren. Kon die kans de Joden in de woestijn ook niet geboden worden? Vergeet niet, dat de Joden nog maar twee maanden geleden in het zwaar afgodisch Egypte woonden! Hadden ze niet vijftig dagen na de uittocht uit Egypte de Tora ontvangen en waren zij niet in sneltreintempo bekeerd tot het ware geloof? Kon dat niet nog een keer gebeuren?
Mosjé dacht van niet. Toen de Joden over het gouden kalf zeiden ‘dit is uw G’d, o Israël’, knapte er iets bij Mosjé. Wanneer men afgoderij Jodendom noemt, is er geen weg terug meer. Mosjé nam een drastische stap. G’d accordeerde zijn destructieve daad. Soms is een dramatische daad nodig om weer op het rechte pad terug te komen.
Maar er is nog iets. Mosje wilde met zijn destructieve daad enkele foutieve opvattingen inzake verering van objecten rechtzetten. Hij zei symbolisch: de Tora en het geloof zijn de essentie van het Joodse volk. Alle heiligdommen zijn hiervan afgeleid. Bovendien is ieder mens voor de Tora-wet gelijk. Daarom was Mosje zo kwaad na het gouden kalf: “Ik ben een mens, net als jullie. Onbegrijpelijk, dat jullie een kalf maakten om mij te vervangen. Ook de Tabernakel is op zich geen Heiligdom. Alle kedoesja (heiligheid) is afgeleid van G’ds nabijheid, die via de Tora tot ons komt. Namaak voor echt verslijten is een zwaar vergrijp!”.
Wij kunnen het G’ddelijke niet concretiseren tot een kalf. Alleen wanneer G’d dit Zelf aan ons opdraagt ontstaat ook kedoesja in fysieke voorwerpen. G’d Zelf rust temidden van Zijn volk. De mens is de primaire bron van kedoesja door zijn Hemelse nesjomme. Overtreedt men het Verbond, dan verdwijnt de heiligheid langzamerhand. Hetzelfde geldt voor de Stenen Tafelen. Deze overdragen aan afgodendienaren zou averechts werken: “Als ik ze nu de Stenen Tafelen geef”, dacht Mosje, “verwisselen ze deze voor het “gouden kalf”. Maar het blijft een verering van objecten. Dat is een veel gemaakte fout. Voor heilige objecten – een sjoel, een sefer Tora – kunnen velen nog wel enig respect opbrengen. Maar voor de medemens lukt dit maar zelden. Waarom zou men wel opstaan voor een Tora-rol maar niet voor een mens, die zich de Tora heeft eigen gemaakt. De geactualiseerde Tora-mens heeft een hoge nesjomme gerealiseerd– een deeltje G’ddelijkheid. De mens staat in het Jodendom centraal! |