De Tora beschrijft de bouw van de Tabernakel. G’d verbond Zich met de wereld. Maar is dit geen inbreuk op G’ds eenheid? En waarom bestaan er zoveel verschillende gradaties van kedoesja, heiligheid? Waarom mocht een onreine de Tempel niet betreden?
Rabbi Chaïm van Wolozhyn (1749-1821), een leerling van Rabbi Eliahoe, de Gaon van Wilna, schrijft in zijn werk Nefesj haChaïm: “De verbinding tussen G’d en de geschapen werelden wordt door onze Geleerden vergeleken met de band tussen ziel en lichaam. Net zoals de ziel van de mens rein is in het lichaam, zo is G’d rein in Zijn wereld."
De ziel penetreert alle organen van de mens, schone organen evengoed als de organen die met afval gevuld zijn. Voor de ziel maakt dit geen verschil. Haar heiligheid en reinheid blijven wat ze zijn. Dit geldt ook voor G’d. Hij vult de hele wereld, de reine en heilige maar ook de onreine plaatsen. Dit heeft geen enkele invloed op de heiligheid, de reinheid, het wezen en de ongedeelde eenheid van G’d: “Want Ik, G’d, ben niets veranderd” (Maleachi 3:6).
Tot de meest ontzagwekkende daden van G’d behoort echter dat Hij Zijn oneindige en tijdloze glorie als het ware heeft ingeperkt, opdat er eindige en tijdgebonden werelden konden ontstaan met hun eigen werkelijkheden en diversiteiten, met hun natuurkrachten en weelde aan schepselen. Dit betekent tevens een enorme menselijke beperking: wij kunnen met onze zintuigen alleen onze werkelijkheid waarnemen. Maar het is op deze schijnbare werkelijkheid, dat het geheel van onze verplichtingen en gedragingen gebouwd is, die G’d ons heeft geboden als een orde om niet te overschrijden (Psalmen 148:6).
Vanuit dit gezichtspunt vergelijken onze Chagamiem G’d met de ziel in het lichaam. Zoals de Zohar zegt: “G’d is de ziel van alle werelden”. Ook een mens kunnen we alleen via zijn lichaam waarnemen. Hoewel onze ziel ons hele lichaam doordringt, onttrekt ze zich aan het materiële oog en openbaart de ziel zich alleen aan ons geestesoog.
Zo doet ook het universum zich als werkelijkheid aan onze waarneming voor, hoewel het G’d is die alles doordringt, ook al zien wij Hem niet en verbergt Hij zich als het ware in het binnenste van alle werelden, van waaruit Hij alles doet leven en stand laat houden. De ziel penetreert alle aspecten van het lichaam maar houdt zich in het binnenste daarvan verborgen. Alle namen, aanduidingen en eigenschappen van G’d, die in de Tora beschreven staan, spreken vanuit de wijze waarop wij Hem waarnemen van ónze kant in termen van onze perceptie, verplichtingen en gedragingen. Van G’ds kant is alles echter pure eenheid zoals het was voor de Schepping. Maar tot dit ontzagwekkende domein kunnen wij niet doordringen. Wij kunnen niet begrijpen hoe G’d alle plaatsen vult met volstrekte eenheid. In de menselijke beleving zijn sommige plaatsen en situaties echter rein en toegestaan en andere gebieden en domeinen bezoedeld en verboden. Dat vloeit voort uit de menselijke beperkingen. Daarom mag een onreinde de Tempel niet betreden.
Heiligheid heeft morele, juridische en rituele aspecten. Tussen ethiek en ritueel kunnen spanningen ontstaan. Wanneer we teveel nadruk leggen op de rituelen kan ons morele bewustzijn daaronder lijden. Wanneer wij alle rituelen negeren, bestaat er het gevaar van de vergeestelijking en “spiritualisme”. Door teveel nadruk op de rituelen ontstaat er een gebrek aan spiritualiteit. Maar door het uitvoeren van de rituelen drukken wij wel onze loyaliteit aan G’d uit en onderwerpen wij ons aan de expliciete opdracht uit de Tora.
Dit is het menselijk perspectief, waar verschillen bestaan tussen niveaus’s van voorbereiding op G’ds nabijheid en kedoesja. Heiligheid betekent afzondering, losraken van het seculiere, het aardse en het profane. Dat is de functie van een Heiligdom. Daarom wordt daaraan zoveel aandacht besteed in de Tora.
©Dayan mr. drs. R. Evers 2013 |