De Tempel en de Cherubijnen |
Publicatiedatum: donderdag 07 maart 2013 |
Auteur: Dayan mr. drs. R. Evers | 1.609 keer gelezen |
|
|
Engelen en demonen, Opperrabbijn R. Evers, De Misjkan en de Bejt Hamiqdasj » |
|
Boodschappers Volgens Maimonides (Moré Newoechiem 45:3) toonden de cherubijnen op de Heilige Arke symbolisch aan, dat Engelen inderdaad bestaan. Ik laat Maimonides zelf aan het woord: “Het bestaan van Engelen bewijst dat er wezens existeren, die geen lichaam zijn maar waar G’d Zijn goedheid en licht niettemin op laat schijnen. Wij noemen deze wezens Engelen. Deze Engelen brengen als boodschappers woorden van G’d over aan de profeten. Het bestaan van G’d noodzaakt ook tot geloven in het bestaan van Engelen, waardoor de profetie wordt onderhouden. Om dit geloof te versterken, heeft G’d opgedragen om de Heilige Arke met twee Engelenvormen te tooien om het bestaan van de Engelen in de overtuiging van het volk te versterken. Engelen vormen de verbinding tussen het Opperwezen en de mens. Zij vormen de voorwaarde voor profetie en het bestaan van de Tora. Hierdoor is ook afgoderij onmogelijk”.
Twee of meer Eén cherubijn op de Heilige Arke was niet mogelijk omdat de mensen dan zouden denken dat dit het beeld – chas wesjalom - van G’d zou zijn. Het feit dat er twee Engelen staan, duidt erop dat er meer Engelen zijn. Maar als het Engelen waren, waarom moest dan de ene cherubijn het gezicht van een jongetje en de andere dat van een meisje hebben? Het woord cherubijnen in Tenach betekent altijd Engelen. Reeds in het derde hoofdstuk van Bereesjiet (Genesis) staat dat G’d de cherubijnen ten oosten van het paradijs plaatst. Ook de profeet Ezechiël zag de cherubijnen in de Tempel staan. Of de cherubijnen werkelijk een mannelijke en vrouwelijke vorm hadden, is onduidelijk, maar men zou ter verdediging kunnen inbrengen, dat onze Wijzen slechts stellen, dat zij de liefde van een jongetje en een meisje uitstraalden, maar dat zij niet werkelijk de vorm van een jongetje en een meisje hadden.
Engelen in het Heilige Rabbi Jitschak Abarbanel (15e eeuw, Spanje) gaat verder in op de vraag hoe de Tora kan voorschrijven om Engelenvormen in het Heilige neer te zetten. Ik laat Abarbanel zelf aan het woord: “Dit lijkt veel op overtreding van het verbod “Gij zult geen enkel beeld en afbeelding maken, noch van iets dat in de Hemel boven of op aarde beneden is”. Hoe kan de Tora dit hebben voorgeschreven? Abarbanel legt uit, dat het verbod alleen maar inhoudt dat men geen afgodenbeelden mag maken om ze te dienen maar het Tempelwerk en alle voorwerpen daarin waren puur gericht op een monotheïstische G’dheid. De cherubijnen zijn niet bedoeld als bemiddelaars tussen G’d en de mens, maar als symbool voor Zijn grote werken. Abarbanel legt uit, dat de Engelen de eeuwige band symboliseren tussen mens en het Opperwezen.
De Lubawitsjer Rebbe meent, dat de Joden, die in de woestijn het gouden kalf maakten, dit als een soort replica vervaardigden van de cherubijnen in het Allerheiligste. Ze wisten dat de cherubijnen daar als symbool van de band tussen hoger en lager zouden komen te staan. Het beeld van het gouden kalf was dus niet zozeer een uiting van G’dsloochening. Het probleem met het Gouden Kalf school eerder in het feit, dat ze iets wilden concretiseren dat niet in grove aardse vormen gestalte mocht krijgen.
Verboden en toegestaan Er is een Talmoedische uitspraak die aangeeft, dat alles wat G’d ons verboden heeft in de Tora, Hij ook weer een klein beetje heeft toegestaan. Toen Mosje zei dat men geen afgodsbeelden mocht maken, werd hem tegelijkertijd medegedeeld dat hij wel twee cherubijnen moest maken. Iets dergelijks vinden we ook in de sfeer van de incest. Men mag niet trouwen met de vrouw van een broer maar wanneer deze kinderloos is overleden, is het een mitswa (gebod) om te trouwen met de schoonzuster - om kinderen op naam van de overleden broer te krijgen (indien men dit wil). Er staat dat we geen wol en linnen – sja’atneez - door elkaar mogen dragen in onze kleren maar tegelijkertijd mag dat wel bij de Tsietsiet. Enerzijds staat er, dat het verboden is om werk te doen op Sjabbat maar aan de andere kant schrijft de Tora voor, dat we in de Tempel dagelijks twee schaapjes moeten offeren. We kunnen G’d alleen kennen door G’d Zelf. Daarom is alleen dat wat de Tora heeft toegestaan voor ons geoorloofd.
Twee soorten opdrachten Men kan de twee cherubijnen ook zien als de beschermengelen van de twee soorten opdrachten die op de stenen Tafelen in de Arke staan: de opdrachten tussen mens en G’d en de intermenselijke. In de staatsinrichting worden beide banden voorgesteld door de Hogepriester, die de band tussen mens en G’d symboliseert en de koning die de intermenselijke relaties bestuurt. De twee cherubijnen dienen idealiter op elkaar gericht te zijn en mogen niet van elkaar afgewend raken, zoals de slechte toestand tijdens de periode van de tweede Tempel, toen een duidelijk verschil bestond tussen het aardse koningsgezag en het werkterrein van de Koheen gadol, de Hogepriester. Joodse leiders – leken en religieuzen - moeten sympathiek ten opzichte van elkaar staan.
Eigen initiatief We kunnen niet op eigen initiatief – gebaseerd op onze eigen normen en waarden - dingen toestaan die buiten de traditie vallen. De kleinste afwijking kan grote gevolgen hebben voor de fundamentele beginselen van ons geloof. Dit geldt ook voor de cherubijnen. Rasjie (1040-1105) stelt heel duidelijk op het verbod “gij zult bij Mij geen afgoden van zilver en goud maken” dat dit slaat op de cherubijnen, die bij G’d staan: deze mogen niet van zilver zijn. Want als men ook maar enigszins afwijkt van de Tora-opdracht en in plaats van goud zilver zou gebruiken bij de vervaardiging van de cherubijnen, dan “zullen zij voor Mij zijn als afgoden”. Tevens zou men kunnen menen, dat men cherubijnen zou mogen maken in synagogen en leerhuizen zoals ze ook in de Tempel staan. Daarom staat er: ”Gij zult ze niet voor uzelf maken” – want dat zou een afwijking van de G’ddelijke opdracht vormen.
©Dayan mr. drs. R. Evers 2013 |
« 1 | 2 |
|
|