22 Chesjwan 5785 | 23 november 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     IsraĆ«l     Media     Publicisten     
Drie soorten melaatsheid
Publicatiedatum: zondag 21 april 2013 Auteur: Dayan mr. drs. R. Evers | 2.592 keer gelezen
Opperrabbijn R. Evers, De Misjkan en de Bejt Hamiqdasj , Lasjon Hara [kwaadsprekerij], [Im]moraliteit »

De Tora kent drie soorten melaatsheid: van de huid, van kleding en van woningen. Lepra begint met een donkere huidzwelling, terwijl melaatsheid geen zwelling met zich meebracht. De aangedane gebieden werden wit van kleur.

Er zijn veel argumenten waarom melaatsheid geen besmettelijke ziekte was; de Tora-bepalingen zijn te zeer in tegenspraak met de regels van de epidemiologie. Zo mocht een melaatse gewoon in de stad blijven als er geen stadsmuur was. Niet-joden werden niet geïnspecteerd of opgesloten. Nog opmerkelijker is de regel dat voordat de koheen een melaats huis inspecteerde alle voorwerpen daaruit verwijderd werden opdat zij rein zouden blijven wanneer het huis onrein zou worden verklaard: “Dan zal de koheen gebieden om het huis te ontruimen, voordat de koheen komt om de plaag te bekijken, opdat niet alles dat in het huis is onrein zal worden”.

Op deze manier kan men een besmettelijke ziekte niet binnen de perken houden! Kennelijk is er meer aan de hand. Mensen met een melaatse zweer werden niet onderzocht op jom tov, op sjabbat of tijdens de sjeva berachot, de feestelijke week na een bruiloft. Juist op deze momenten kwamen grote menigten mensen bijeen in Jeruzalem en zou een besmettelijke ziekte vrij spel hebben. Toch werd er niemand zelfs maar onderzocht op deze dagen of tijdens deze sociale gebeurtenissen.

Als de koheen iemand onderzocht bekeek hij alleen de huid. Inwendig onderzoek, zelfs van verborgen huidplooien, bleef achterwege. Het ontstaan van gezonde huid in een melaatse zweer is volgens de Tora juist géén teken van verbetering terwijl het verdwijnen van gezonde huid en terugkeer van melaatsheid weer een teken van reinheid is!

Gezien het voorgaande kan men begrijpen dat het niet om een lichamelijke ziekte ging maar veel meer om een teken vanuit de Hemel. Melaatsheid wordt gezien als een fysieke manifestatie van een geestelijk gebrek.

Vele verklaarders menen dat melaatsheid een straf was voor kwaadspreken; het is moeilijk voor te stellen hoe zwaar lesjon hara weegt in de ogen van de Tora, omdat kwaadspreken tegenwoordig zo normaal is. Door kwaadsprekerij worden mensen uitgestoten uit het sociale leven. Daarom moest de melaatse afgezonderd worden, wat in fasen gebeurde. Alleen wanneer men op een hoog spiritueel niveau staat kan een lichaamsverandering veroorzaakt worden door een spiritueel proces. Daarom zien wij tegenwoordig geen melaatsheid meer. Enigszins anders geformuleerd kan melaatsheid gezien worden als een teken, dat G’d zich ook direct bemoeit met intermenselijke affaires.

Volgens Sefer ha-Chinoech (13e eeuw) behandelt de Tora melaatsheid ook niet als een lichamelijke ziekte omdat de melaatse werd doorgestuurd naar de koheen en niet naar een arts. Het gaat er om, dat wij leren om niet iedere gebeurtenis als toeval te zien. De kwaadsprekende melaatse wordt tijdelijk in een sociaal isolement geplaatst en komt in contact met de koheen, die met name de gevolgen van zijn overtredingen kan helen door onderzoek van zijn daden, gevoelens en gedachten.

De Kelie Jakar (16e eeuw) stelt dat melaatsheid een straf is voor drie typen zonden:
kwaadsprekerij,
hoogmoed en
gierigheid.
Dat er meerdere spirituele oorzaken kunnen zijn, valt te zien aan een herhaling in de tekst. Wanneer een koheen geconfronteerd wordt met iemand waarvan men denkt dat hij melaats is, vertelt de Tora: “En de koheen moet naar de huidaanslag kijken” (13:3). Aan het einde van dezelfde zin staat nogmaals: “En de koheen moet naar hem kijken”. Is dat niet dezelfde opdracht?
Misschien is het volgende een goede uitleg: eerst moet de koheen uitzoeken of er sprake was van een beginnende melaatsheid. Indien het melaatsheid is, moet er worden rechtgezet wat er in geestelijk opzicht is misgegaan.
Maar die spirituele malaise kan drie oorzaken hebben. Alleen door goed naar hem te kijken en een gesprek met hem aan te gaan kan de koheen ontdekken aan welke spirituele `ziekte’ deze aangetaste persoon lijdt. Pas dan kan hij hem goed “counselen” op weg naar een beter niveau. De Tora ziet melaatsheid als een symptoom van een Hemels ingrijpen in het intermenselijke verkeer.

“Dan zal de koheen opdragen, dat men voor hem, die zich reinigt twee levende reine vogels neemt en cederhout en karmozijnkleurige wol en hysop” (14:2-4).
De Talmoed gaat er van uit, dat melaatsheid geen gewone ziekte is maar een ingreep van Boven is in het sociale leven. De melaatse had anderen door zijn geroddel geisoleerd. Daarom wordt hij uit de maatschappij gezet. Langzaam kan de melaatse zich reinigen en terugkeren tussen de mensen. Ieder onderdeel van de reinigingsprocedure vormt een aanwijzing hoe hij zijn maatschappelijk leven opnieuw moet opbouwen.

De vogels, die bij de reiniging gebruikt werden, herinnerden hem eraan dat hij wellicht teveel lesjon hara (roddel) had gesproken: “Hij kwetterde als een vogel”. Eén van beide vogels werd geslacht en de ander werd vrijgelaten. Dit was bedoeld om de melaatse op het idee te brengen, dat wanneer hij zijn spirituele niveau zou verheffen hem verdere ziekte bespaard zou blijven (net zoals het geslachte dier niet meer levend kan worden). Maar wanneer hij zijn zondige gewoonten hervat, zou de ziekte terug kunnen keren, net zoals de vogel die werd vrijgelaten weer terug zou kunnen komen.

Hout van de hoge cederboom moest samen gebundeld worden met de hysop, het laagste plantje, om de melaatse tot het besef te brengen, dat G’d de hoogmoedige straft door hem te vernederen in zijn melaatsheid. De karmozijnkleurige wol (rode draad) was een symbool voor zonde omdat zonden vergeleken worden met rode draden (vgl. Jesaja 1: 18).

De kleur moet als een `rode lap' op hem inwerken om tesjoewa te doen, tot inkeer te komen. Bovendien heet de karmozijnkleurige wol in het Hebreeuws tola'at (worm) om de mens eraan te herinneren dat hij uiteindelijk weer tot stof vergaat. De breekbare aardewerken kom symboliseert de plaats van de mens in deze wereld. De mens is fragiel, kwetsbaar en vergankelijk.
Het bronwater herinnert in de terminologie van onze Wijzen aan de Tora. Het water wordt zeven keer over de melaatse gesprenkeld om aan te geven dat hij Tora moet leren die - volgens één mening - uit zeven boeken bestaat.

Op de achtste dag werd er bloed van het offer gedaan op het rechter oor van de melaatse, zijn rechterduim en zijn rechter grote teen. Volgens Rabbiner Hirsch staat het oor voor onze geest, de hand voor onze daadkracht en de voeten voor onze aardse ambities. Al deze mensaspecten moeten gewijd worden aan G’d voordat de zondaar zijn vroegere positie weer kan innemen.

Hoewel de melaatsheid normaliter eerst op het huis en de kleding van een overtreder uitbrak, draait de Tora de volgorde om en behandelt eerst de melaatsheid op het lichaam en pas daarna de melaatsheid op kleding en huizen. De reden hiervoor is vrij eenvoudig: de Joden kregen de wetgeving rond melaatsheid in de woestijn waar ze dakloos waren en beschermd werden door de wolken van de G'ddelijke Majesteit. In de woestijn waren er geen vertragingsmogelijkheden. Als iemand melaatsheid verdiende dan kreeg hij dat direct op zijn lichaam. In Israël zou de waarschuwing van Boven eerst op de muur van het huis komen. Melaatsheid op huizen wordt gezien als een waarschuwing van te voren, dat het gezin moet stoppen met lesjon hara (kwaadsprekerij).

De symptomen op het huis waren tevens een indicatie, dat de huiseigenaar gierig en hoogmoedig was. Als mensen iets wilden lenen, scheepte hij ze altijd af. Toen de melaatse vlekken op de muren verschenen, moest hij al zijn voorwerpen naar buiten brengen, zodat iedereen kon zien dat hij eigenlijk voldoende in huis had om uit te lenen.
Huismelaatsheid spoorde ook dieven op. Zijn bezittingen werden op straat uitgestald. Met deze tsara'at op het huis wilde G’d duidelijk maken, dat ons levensdoel niet is om onze tijdelijke woning hier op aarde zoveel mogelijk te verfraaien. Het gaat erom om ‘meubels en huizen' in de Toekomstige Wereld te verwerven.

Een positieve uitleg stelt dat de melaatsheid ook tot onverwachte rijkdom kon leiden. Wanneer het huis moest worden afgebroken als gevolg van melaatsheid werden vaak schatten gevonden, die de Emorieten  de vroegere inwoners van Kena'an  daar verborgen hadden. Zo stak er achter de aanvankelijke misère toch een lichtpuntje.

©Dayan mr. drs. R. Evers 2013

Copyright © 2013 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.