Is het wel goed om klein te zijn? (Redactie: met de komende Pesach in het vooruitzicht, waar chameets [symbool voor de opgeblazen mens] uit onze huizen verwijderd moet worden en wij matzes [symbool voor bescheidenheid] eten, leek het mij zeer gepast om het volgende onderwerp van de Rebbe aan te snijden.)
Er was een hele grote man. De sterren waren als kleine lichtjes aan hemel die slechts enkele honderden mijlen boven hem prijkten. De aarde waarop de man stond, was slechts een kwart van omvang zoals wij nu kennen. Hij was zich hooguit bewust van het bestaan van honderdduizenden menselijke wezens (miljoen was in zijn woordenschat een onbekend fenomeen). Hij was duidelijk de belangrijkste in zijn omgeving, de stenen waren slechts stenen en de dieren waren slechts dieren. Ook was het duidelijk dat hij de kroon van de schepping was en dat alle andere dingen alleen maar bestonden om in zijn behoeften te voorzien. In de loop van de eeuwen kromp de mens. Zijn wereld werd groter en plotseling waren er andere mensen, andere wezens die zijn betekenis van bestaan verkleinde. Tegelijkertijd werd de mens kleiner, kleiner en nog kleiner, totdat hij een slechts een oneindig klein stipje in het heelal was, een ruimte die een geestverlammende extensie kende. Werd de mens nu nederiger? Minder verliefd op zichzelf?
Het interessante is dat het krimpen van de mens een tegenovergestelde effect had. Idealen zoals toewijding en offers doen zouden namelijk de "menselijke zwakheden" aantonen. Trots, een zonde, is een teken van gezond psyche. De mensen begonnen zich af te vragen of hebzucht inderdaad inferieur aan deugd was. Maar toen hebzucht een deugd werd, stopte dit argument. Hoe komt het hoe meer wij onze onbeduidendheid steeds meer leerden waarderen, dat wij juist meer egoïstisch werden?
Wanneer we dit nader onderzoeken, zien wij dat dit geen paradox is. Een persoon die zichzelf als de kroon van de schepping ziet, dus als een wezen dat van kapitaal belang binnen het G'ddelijke Plan vormt, is gedreven om deze rol een goede invulling te geven en in dienst van dit Plan te staan. Iemand die gelooft dat alles bestaat om in zijn bestaan te voorzien, is gelijkertijd zeker dat zijn bestaan meer dan alleen "het bestaan" betekent. Anderzijds, wanneer een mens alleen onbeduidend is, dan heeft hij geen hoger doel: "ik ben niets" wat eenvoudig verwoord kan worden in "er is niets dán ik" (aant. van Devorah: zie hiervoor Ejn 'od: lett.: niets meer. Dwariem/Deut. 4:39. Wat betekent nu in de essentie ejn 'od uit Dwariem/Deut. 4:39? Ejn 'od mbt Dwariem/Deut 4:39 betekent dat naast G'd geen ander realiteit bestaat. Met andere woorden, wanneer iemand zichzelf betiteld dat er niets is, dan alleen hij, maakt hij zich schuldig aan afgoderij).
Toch moeten er gezegd worden dat een persoon die zijn wezen centraal zet, dat hij wars zou zijn van voor egoïsme en zelfoverschatting. Dat is niet juist. Noch is het juist te stellen dat het gevoel van inconsequentie niet samen met altruïstisch gedrag zou kunnen gaan. Het punt is dat het gevoel van onbeduidendheid een tegengestelde van egoïsme zou zijn. In tegendeel, de bron van arrogantie of nederigheid is afhankelijk hoe een persoon zijn eigenwaarde inschat. Rabbi Schneur Zalman van Liadi leert dat dit verschil in de twee Alefs zit. De ene is de grote Alef in de naam van ‘Adam in Kronieken 1:1 en de kleine ‘alef staat in de openingsvers van Wajjiqra'/Lev. 1:1, dat gerelateerd wordt aan de roep van Hasjems naar Mosje. Zowel Adam als Mosje waren beide grote mannen, beide waren ook van hun grootheid bewust. Adam was "naar het G'ddelijke beeld" met "G'ds handen" geformeerd, maar zijn zelfbewustzijn als kroon van G'ds Schepping leidde tot zijn zondeval. Mosje was heel goed op de hoogte van het feit dat hij de enige van álle schepsels ooit was die met Hasjem face to face (paniem 'el-paniem ) gesproken heeft. Ook wist hij dat G'd Zijn wijsheid en Wil door hem heen communiceerde. Maar in tegenstelling tot de grote ‘Alef van Adam, riep deze wetenschap bij Mosje de zelfuitwissende ‘Alef van Wajjiqra' op. Mosje voelde zich door zijn gaven onbeduidend, hij voelde zich nederig, wat zijn gelijkheid tot andere mensen bewees. Zoals de Tora nadrukkelijk zegt: "Mosje was de meest bescheiden man op aarde" (Bamidbar/Num. 12:3). Niét ondanks, maar wegens zijn grootheid.
De mens van weleer was zowel gezegend als vervloekt door het bewijs van zijn grootheid. De moderne mens wordt zowel gezegend als vervloekt door het bewijs van zijn onbeduidendheid. Onze uitdaging is om het beide als zegen te omarmen: onze kennis voor onze onbeduidendheid moeten wij aan onze grootheid koppelen. Om bescheiden geweldig te zijn is de grootste vorm van nederigheid.
(Bron: Chabad.org)
©Jodendom-online 2009 |