13 Niesan 5784 | 19 april 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     IsraĆ«l     Media     Publicisten     
Oorlog en vrede
Publicatiedatum: donderdag 10 mei 2018 Auteur: Opperrabbijn R. Evers | 1.857 keer gelezen
Halacha, Opperrabbijn R. Evers, Maatschappij, Oorlogsvoering »

“Op drie principes berust de wereld: op waarheid, recht en vrede” (Pirké Awot 1:18).
“Wanneer het recht wordt gehandhaafd, is waarheid gewaarborgd en heerst er vrede” (J.T. Ta'aniet 68a)

De weg: halacha
Binnen het religieuze denken van de Tora ligt de nadruk op Imitatio Dei in de dagelijkse praktijk en beleving en niet zozeer op theologische speculaties; ware kennis omtrent het Opperwezen wordt onbereikbaar geacht. Het navolgen in G'ds wegen was voor de Openbaring van de Tora slechts weggelegd voor ‘the happy few’, grote geesten als onze Aartsvaders, die profetisch geïnspireerd waren. Na de Wetgeving op de berg Sinaï 3305 jaar geleden kwam Imitatio Dei binnen het bereik van de gewone sterveling in de wetsreligie van het jodendom, die wij halacha noemen.

Halacha komt van de stam ‘gaan’ en impliceert naast ‘de juiste levenswandel’ tevens de gedachte van ‘toe groeien naar het goddelijke’. Aan de hand van hermeneutische exegese wordt G'ds bedoeling voor iedere levenssituatie uit de Schriftelijke en Mondelinge Leer gededuceerd en uitgewerkt in richtlijnen voor de dagelijkse praktijk maar ook voor het emotionele leven. Dit vorsen en zoeken is zowel een nationale als een persoonlijke plicht, een volksopdracht en een individuele arbeid, die begonnen is bij de Openbaring op de berg Sinaï en tot op heden voortduurt. Interpretatie- en onderzoeksregels stellen de mens in staat het geïntegreerde ‘Tora-informatie-systeem’ tot praktische leefregels en hernieuwde innerlijke ervaringen te verwerken. Soms is dit Tora-onderzoek een objectief gebeu­ren, waarvan de resultaten concreet gemeten kunnen worden, zoals voorschriften in de intermen­selijke sfeer en in de omgang met flora en fauna. In andere gevallen is het een subjectief proces, niet noodzakelijk individueel, waarbij de geest en de diepere bedoeling overheersen. Het laatste resul­teert meestal in een spirituele weder­geboorte en een fundamen­tele verandering in levenshouding.

Vrede of wapenstilstand
Iedere periode in de geschiedenis kent zo zijn woorden, die ‘in’ zijn en op haast mystieke wijze iedere generatiegenoot bijzonder aanspreken. In de achttiende eeuw was dit het woord ‘rede’, in de negentiende eeuw ‘sociaal’, na de bevrijding in 1945 was de door de wijs- en middelvinger gevormde V van vrijheid populair en momen­teel staat de gedachte aan vrede centraal. Het woord vrede maakt zo een indruk omdat het gemis ervan zo pijnlijk duidelijk is. Vrede is een vaag begrip en ligt gemakkelijk met zichzelf overhoop. Vrede met onszelf hebben is al een heksentoer, vrede vinden in G'd is een levenstaak en harmonie met het milieu lijkt nauwelijks meer haalbaar.

Vrede met onze medemensen hebben we niet of nauwelijks onder controle. Vrede breng je evenmin als vriendschap alleen tot stand. Het is een geschenk van de medemens en een gave G´ds. De ander is daarbij onmisbaar. ‘Waar twee vechten, hebben twee schuld’ is lang niet altijd juist. Onenigheid kan ook voorko­men zonder dat één van beiden schuld heeft. Ieder mens, die het woord vrede bezigt, is er zich pijnlijk bewust van dat het hem ook persoonlijk betreft. De menselijke houding van ‘geen geweld’ ontstaat niet vanzelf. ‘Non-violence’ als het ‘ontbreken van gewelddadige uitbarstingen’ is te weinig. Wil er sprake zijn van enige duurzame vrede dan moeten wij hoger reiken. ‘Pacem in terris’ is een groeiproces, dat bij het in­dividu moet beginnen, daarna ‘en petit comité' kan worden uitgewerkt waarna het uiteindelijk na veel ‘trial and error’ grotere samenlevingsverbanden kan bereiken. Intermenselijk respect is de bron van alle vrede: liefde en vrede staan tot elkaar in een relatie van oorzaak en gevolg. Respect voor de ander is de tegenpool van eigenwaan en hoogmoed. Zelfanalyse vormt het begin. Het begin van vrede is een constante interne strijd.

Sjalom
Het Hebreeuwse woord voor vrede luidt sjalom. Het komt van het werkwoord sjaleem, dat volledig of perfect betekent. Het heeft de bijbetekenis van harmonie. De Tora bezigt de term sjalom in intra-psychische, intermenselijke, internationale en religieuze zin. Alles tezamen genomen zou men sjalom het beste kunnen vertalen als ‘een toestand van volledige harmonie in iedere relatie’. In de joodse traditie staat dit begrip van perfecte harmonie centraal. Er is vrijwel geen gebed in onze liturgie waar het woord sjalom niet in voorkomt, van de priesterzegen tot het dankgebed na de maaltijd (Leviticus Rabba 9:9). Sjalom is de joodse wijze van groeten aan het begin en einde van iedere ontmoeting. Groeten en teruggroeten heet in het Hebreeuws dan ook ‘vragen naar de harmonie van’ en ‘antwoorden naar de harmonie van’ (Berachot 2:1). Groeten krijgt zo een diepe­re dimensie: men vraagt als het ware naar elkanders niveau van harmonie. “Sjalom is een van de G´dsnamen” (B.T. Sjabbat 10b) en “G´d vond slechts vrede waardig als instrument tot behoud van iedere zegen’ (Oektsien 3:12). Het is zelfs toegestaan de waarheid geweld aan te doen om de vrede te bewaren, aldus de Talmoed (B.T. Jewamot 65b).

Het jodendom is niettemin geen onvoorwaardelijk pacifistische religie. De wereldvr­ede is een ideaal, dat pas in de tijd van de Masjie'ach haalbaar wordt geacht. Maimonides schrijft aan het einde van zijn befaamde codex Misjné Tora, dat er alleen in die periode ‘geen hongersnood of oorlog, jaloezie of ruzie’ meer zal zijn. Het jodendom gaat ervan uit dat oorlog soms gerechtvaardigd is en onderscheidt tussen een verplichte oorlog - milchemet mitswa, en een vrijwillige oorlog - mil­chemet resjoet. Toch is de Rabbijnse ethiek wars van oorlog. Strijd en agressie worden nergens verheerlijkt. Deze houding komt onder andere naar voren in een leerrede van Rabbi Jocha­nan ben Zakkai naar aanleiding van het verbod metalen gereed­schap te gebruiken bij het bouwen van het al­taar: “Is het geen a fortiori redenering? Als G'd bij de stenen van het altaar, die niet kunnen zien, noch horen of spreken, al zegt dat er geen metalen gereedschap tegenaan gezet mag worden omdat het altaar vrede sticht tussen Israël en hun Hemelse Vader, dan is het toch zeker prij­zenswaardig de vrede te bevorderen tussen de mensen onderling, tussen man en vrouw, tussen de ene stadstaat en de andere en tussen de volkeren onderling' (Megilta baChodesj II). Voor Torastudie-doeleinden en het behoud van religieuze prin­cipes in het algemeen geldt echter geen niets ontziend vredesconcept. Een ‘meningsverschil pro Deo’ wordt gewaardeerd omdat het bijdraagt tot het vinden van de waarheid. Ook het bestrijden van ketterse opvattingen en praktijken wordt als een deugd beschouwd.

Een vat vol tegenstrijdigheden?
De joodse benadering van sjalom lijkt tegenstrijdig. Men mag de waarheid geweld aandoen om de vrede te bewaren, terwijl een verbale strijd pro Deo juist wordt aangezien als de barensweeën van de waarheid. Vrede scoort hoog in de joodse waarden­hiërarchie maar onder omstandigheden is geweld zelfs een deugd. Paradoxaal en verwarrend! Het jodendom is een godsdienst van de realiteit. Gezinsproble­men, familievetes, burenruzies, godsdiensttwisten, burger­oorlogen en internationale conflicten zijn aan de orde van de dag en vullen de media dag in en uit. Vrede op aarde is door onze Wijzen verschoven naar de tijd van de Masjie'ach, en terecht. Onze aarde lijkt eerder op een jungle van constante strijd dan op een vredige samenleving.

Onvrede verinnerlijkt
De joodse traditie plaatst de bron van alle onvrede en geweld bij de zondeval van Adam, de eerste mens. Oorspronkelijk was de mens een volkomen geïntegreerde persoonlijkheid zonder innerlijke drang tot kwaad. Adam leefde in volmaakte harmonie met zichzelf en zijn omgeving. Hij kende frustratie noch enig gebrek aan zelfcontrole. Hij was geschapen met het vermogen een volmaakte maatschappij te creëren, waarin ieder individu zou kunnen groeien en zich ontwikkelen om G'd te dienen naar zijn beste kunnen.

Adam kende slechts één verbod: hij mocht niet eten van de boom der kennis van goed en kwaad, het symbool van de huidige menselijke natuur, waarin harmonie en geweld, vrede en onvrede onafscheidelijk met elkaar verbonden zouden blijven. In over­drachtelijke termen schildert de Tora het ontstaan van de tegenstrijdige menselijke psyche, die de primaire conflictstof zou vormen, in de eerste plaats voor de mens zelf. Voortaan zou hij al zijn levensdagen doorbrengen met het bevechten van zijn innerlijke onvrede en paradoxale instelling. De strijd tussen zijn animale en spirituele aanleg zou de rest van de menselijke geschiedenis bepalen.

Zelfverwerkelijking
In het middelpunt van de joodse geschiedenis gaf G'd de mens een remedie om zijn gevallen toestand te ontstijgen: ‘Ik heb de kwade aandrift geschapen maar Ik schiep de Tora om de mens uit zijn paradoxale situatie te bevrijden’ (B.T. Kiddoesjien 30b). De Tora werd aan het joodse volk geopenbaard maar is ‘free for all’ en het staat iedereen vrij het jodendom aan te nemen en om zich de Tora eigen te maken. Slechts door middel van Tora-studie en -praktijk treedt de mens in contact met zijn Schepper, hetgeen het beginpunt vormt van iedere vorm van werkelijke harmonie: intra-psychisch, intermenselijk, inter­­­nationaal en tussen mens en G´d.

‘Charity starts at home’ maar ook ‘peace starts at home’. Spiritu­ele harmonie betekent eenstemmigheid van de verschillende onderdelen en niveaus van de menselijke psyche, van de neiging tot geweld, agressie en overheersing tot liefde voor de medemens en zorg voor de natuur. Rabbi Jitschak Arama (Akedat Jitschak 74) is van mening, dat wapenstilstand of geweldloosheid als vertaling van sjalom onrecht doet aan de rijkdom van het begrip vrede. Sjalom is positief, de instel­ling bij uitstek waarmee mensen met verschillende tempera­menten en opvattingen kunnen samen­werken voor het algemeen belang. Individuele deugdzaamheid verliest zijn glans in isola­tie. De band van vrede en verdraagzaamheid slaat de brug tussen alle goed­bedoelende individuen. Hun inspanningen krij­gen hierdoor een steviger basis, sjalom vormt de kroon op hun arbeid. Sjalom is daarom één van de G´dsnamen, omdat G'd borg staat voor de eenheid van het universum.

Bezien vanuit joods-filosofisch standpunt is het proces van de geschiedenis het proces, waarin de mens zijn vermogens van rede en liefde ontwikkelt, waarin hij volledig mens wordt en terugkeert tot zichzelf. Wordt het leven in zijn neiging tot zelfontplooiing en vervulling echter geremd en gedwarsboomd, dan ondergaat de mens een essentiële verandering, die zich tegen het leven keert. Het vernietigende in de mens is het resultaat van een ongeleefd leven. Alle individuele en sociale omstandigheden, die frustrerend inwerken op de mogelijkheden van zelfontplooiing en zelfverwerkelijking brengen daardoor een vernietigingsdrang teweeg, die de voedingsbodem vormt voor alle kwaad en agressie.

Het recht op zelfverdediging
Filosofie en halacha gaan in het jodendom hand in hand. Ondanks de grote nadruk in de Rabbijnse geschriften op ‘het najagen van vrede’ spreken de Talmoed en Sjoelchan Aroech - de joodse codex - klare taal: ‘haba lehorgecha, hasjkeem lehorgo - indien iemand het erop aanlegt u te doden, wees hem dan voor en dood hem eerst’ (B.T. Sanhedrien 72a). Het recht op zelfverdediging wordt geregeld in de joodse codex (I: 329:6): ‘Indien een vijandige groepering een stad bedreigt zonder duidelijke intenties (het is niet duidelijk of zij alleen maar komen plunderen of dat zij ook de bedoeling hebben om te doden) moet men hen gewapend tegemoet trekken en mag men de Sjabbat ontwijden. Voorgaande geldt alleen voor steden midden in het joodse land; voor grenssteden ligt dit anders. Hier geldt, dat men de vijand reeds tegemoet mag trekken - hoewel de Sjabbat hierdoor ontwijd wordt - indien zij slechts een beetje hooi willen stelen’. Rabbi Mosje Isserles (1520-1577, Krakau) voegt hieraan toe ‘dat deze bepalingen ook gelden voor het geval, dat vijandige bendes slechts dreigen aan te vallen’. Het jodendom is een vredelievende religie en van de Tora in de meest brede zin wordt gezegd, dat ‘al haar paden vrede zijn’ (Spreuken 3:17). Dit staat in schril contrast tot de oor­logs­wetten uit Talmoed en Sjoelchan Aroech waar gesteld wordt, dat zelfs een dreiging serieus genomen moet worden en gewapender­hand moet worden afgestraft. Een paradoxaal vredesconcept; in ieder geval niet de idee van ‘u slaat mij op de rechter­wang, dan keer ik u mijn linkerwang toe’.

Het volk Israël: drager van de Tora
De enige oorlog die onder de huidige omstandigheden is toege­staan, is een defensieve oorlog met enige preventieve uitbrei­ding van het begrip zelfverdediging. Oorlog uit zelfverdedi­ging wordt niet alleen door de halacha erkend maar zelfs voor­geschreven.

Waarom werd zelfverdediging voor het joodse volk gedefinieerd als een religieuze plicht? Had het niet beter kunnen worden overgelaten aan onze eigen discretionaire bevoegdheid? Het volk Israël als collectief werd door de ‘G´d van de geschiedenis’ in het leven geroepen om een belangrijke religi­euze rol te spelen in die geschiedenis. Eén volk werd uit­verkoren om duidelijk omschreven doelen te bereiken in de historie van de mensheid. Met hen werd om die reden een spe­ciaal verbond gesloten: ‘Jullie zijn Mijn getuigen, zo luidt het woord van G´d, en Mijn knecht, die Ik uitgekozen heb’ (Jesaja 43:10) als instrument voor het realiseren van de G´ddelijke intentie in de schepping. Nu Israël bekend staat als G'ds natie en het volk van de Tora, zijn hun devotie, morele niveau, overleving en levensvatbaarheid ondanks wezen­lijke bedreigingen een getuigenis van G'ds rol in de men­se­lijke geschiedenis.

Een verdedigingsoorlog wordt een milchemet mitswa - een verplichte oorlog. Wanneer het voortbestaan van G'ds volk op het spel staat, wordt zelfs de gewapende strijd een gebod, waarin iedereen moet participeren.

In de loop der eeuwen heeft het joodse volk de gemeenschap der volkeren belangri­jke waarden bijgebracht. Het joodse volk heeft niet het recht zijn fysieke bestaan, dat het substraat vormt van het uitdragen en praktiseren van de idealen van de Tora, in de waagschaal te stellen. Het zou duiden op identiteitszwakte en ongeloof aan de eigen roeping om een ‘licht voor de volkeren’ te zijn. Het jodendom is de religie van het joodse volk. Ons voortbestaan achten wij van wezenlijk belang. De jood staat positief tegenover zijn medemens maar bemint evenzeer zijn eigen volk en land. Om die reden moeten wij onze politieke vijanden serieus nemen. De geschiedenis heeft ons geleerd om bedreiging en agressie niet te geringschatten.

De glorieuze opdracht van het joodse volk rechtvaardigt geen blijvende haatgevoelens tegen (gewezen) politieke of religieuze tegenstrevers. De Misjna (Sjabbat 6:4) stelt, dat niemand onnodig wapens op Sjabbat mag dragen en dat een overtreder verplicht is hiervoor een zondoffer te brengen. Rabbi Eliëzer meende echter, dat wapens voor een man sieraden zijn, waarmee hij op Sjabbat zonder bezwaar kan uitgaan. Maar alle andere geleerden antwoordden hem: ‘Wapens zijn ons slechts tot schande, zoals er gezegd is (Jesaja 2:4): Zij zullen hun zwaarden versmeden tot kouters en hun lansen tot snoeimessen; het ene volk zal het zwaard niet opheffen tegen het andere en men zal zich niet meer trainen voor de oorlog’.

De mensheid verkeert in een tergend langzame evolutie, waarin hij stap voor stap en met veel vallen en opstaan zijn vermogen tot rede en liefde ontwikkelt. Oorlog en geweld zijn slechts symptomen van 's mensens onvolmaaktheid en existentiële gebro­kenheid, een strijd met zichzelf, die in eerste instantie op het slagveld van de eigen psyche gestreden moet worden. Recen­te internationale ontwikkelingen doen ons echter hoopvol stemmen, dat ook de mensheid als geheel eens het niveau van internationale volwassenheid zal bereiken.

©Opperrabbijn Evers

Copyright © 2018 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.