17 Niesan 5784 | 25 april 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     IsraĆ«l     Media     Publicisten     
Hoe overleven wij het galous, de ballingschap?
Publicatiedatum: zondag 31 januari 2021 Auteur: Opperrabbijn Evers | 734 keer gelezen
Opperrabbijn R. Evers, Galoes/Ballingschap »
De naam Efraim
Direkt bij de eerste gesprekken van G’d met Mosje bij het brandende doornbosje aan de voet van de berg Sinai vertelde HaSjeem aan Mosje over de toekomstige ballingschappen waar we in de toekomst aan zouden worden blootgesteld. HaSjeem zei Mosje dat Hij met het joodse volk ook in alle toekomstige ballingschappen zou zijn. Mosje vroeg HaSjeem of het wel verstandig was om bij deze bevrijding uit de Egyptische slavernij ook toekomstige bevrijdingen te vermelden. Dit zou namelijk impliceren, dat er nog meer ballingschappen zouden volgen voor de Bnee Jisra’eel hetgeen niet erg bemoedigend zou zijn. HaSjeem was het eens met Mosje. HaSjeem vermeldde de komende ballingschappen niet meer om de Bnee Jisra’eel niet te demotiveren. In Besjallach trekken wij uit Egypte maar hoe komen we door al die komende ballingschappen, zonder al te veel spirituele kleerscheuren?

Jodendom duurzaam maken
Hoe kunnen we dit golus, hier en nu anno 2021, overleven en hoe hebben onze voorouders alles overleefd? Hier zijn vele factoren voor aan te wijzen. Ik concentreer mij hier op de inspanningen van onze Aartsvaders en hun kinderen, de Sjewatiem (de Stamvaders, van Re’oeween tot Joseef en Benjamin) om het Jodendom duurzaam te maken. Joseef, de onderkoning van Egypte, voorzag het eeste golus en de verdrukking in Egypte. Joseef wilde koste wat het koste voorkomen, dat de Bnee Jisraeel zouden assimileren. Joseef heeft hieraan zijn steentje bijgedragen door zijn geestelijke voorbereidingen van het golus in Egypte.
Deze spirituele inspanningen zijn onder andere herkenbaar gebleven in de namen van zijn kinderen. Wij bezigen deze namen van Efraim en Menasje nog steeds in de kinderzegen vrijdagavond, het begin van Sjabbat. De Tora zegt over beide namen: “Nog voor de hongersnood kreeg Joseef bij Osnat, de dochter van Potifar, twee zoons. De oudste noemde hij Menasje omdat hij zei ‘G’d heeft mij alle ellende en het gemis van mijn familie laten vergeten’ en de jongste noemde hij Efraim omdat hij zei ‘G’d heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land van mijn ellende’” (Gen. 41: 50-52). Bij de continuatie van het joodse volk speelden de joodse namen een belangrijke rol omdat ze belangrijke eigenschappen bij het overleven van het golus waren.

Wat waren die eigenschappen die aangeduid liggen in deze twee namen?
De naam Efraim De Hebreeuwse uitgang -aim duidt op een dualis. Dualis betekent twee corresponderende dingen. Ogen is in het Hebreeuws enaim omdat ze altijd ‘samenwerken’. Voeten zijn raglaim omdat ze gelijke pas moeten houden, willen we niet struikelen.
Efraim kan men lezen als van de stam ‘fri’ en dan betekent dit twee maal (dualis) vruchtbaar. Het lukt Joseef om zowel fysiek als spiritueel vruchtbaar te zijn en het Jodendom – zelfs in Egypte – te behouden en te verspreiden. Dit is op zich al opmerkelijk omdat Egypte een zeermachtig rijk was met een sterk progressieve en dominante cultuur maar wordt nog interessanter wanneer wij beseffen welke diepere psychologie schuil ging achter deze ‘vruchtbaarheid’. Simpel gesteld: wat is het geheim van de joodse continuïteit?
Het joodse volk wordt af en toe met de collectieve naam Efraim aangeduid, getuige de pasoek (vers) in de profeet Jirmijahoe (Jeremia 31:19): ‘Is Efraim niet ‘haben jkier li’, niet mijn geliefde zoon, mijn vertroeteld kind, wanneer ik over hem spreek, denk ik steeds meer aan hem, Ik wil Mij over hem ontfermen’. De diepere betekenis, die essentieel is voor onze joodse duurzaamheid, komt naar voren in het woord Efer. Efer betekent in het Hebreeuws ‘as’. Wanneer wij onszelf in relatie tot het Opperwezen als as beschouwen en in liefde en uit ontzag G’ds wegen volgen, kunnen wij verzekerd zijn van een joodse toekomst. As doet ons met ontzag Zijn wegen volgen. Denken wij aan onze eerste Aartsvader Awraham, die uitriep: ‘ik ben slechts stof en as’ (Gen. 18:27). Zijn bescheidenheid sierde Awraham. Maar de tweede Aartsvader die wij met as associëren was Jitschak, die zich bijna had laten offeren op wat later de Tempelberg zou heten. Hij was bijna tot as gereduceerd ware het niet dat op het laatste moment een Engel uit de Hemel riep, dat Jitschak moest blijven leven (Gen. 22).

Waarom staat in dit verband dan toch weer die uitgang -aim (Efraim)? Omdat wij beide vormen van bescheidenheid in onze religie nodig hebben. Awraham was de man van liefde.
Hij diende G’d uit pure liefde en haalde zijn medemensen dichter bij de Tora. Jitschak was de man van introversie, innerlijke kracht van weerstand tegen het negatieve in de wereld, een man die G’d uit diep ontzag diende. Beide eigenschappen zijn nodig als ondergrondse geloofsfundamenten, die de basis vormen voor geloofsduurzaamheid. De naam Efraim staat voor duurzaamheid in onze relatie tot G’d.

De naam Menasje, de intermenselijke pijler
Zijn eerste zoon noemde Joseef Menasje. Deze naam werd kennelijk geïnspireerd doordat Joseef de problemen die zijn broers hem veroorzaakten door hun haat en door hem naar Egypte te verkopen, kon vergeten. Maar Joseef komt in de Midrasj (de achtergrondliteratuur) heel anders naar voren. Geen moment vergat hij zijn herkomst. De lessen van zijn vader droeg hij overal met zich mee. Toen hij bijna dreigde te vallen voor de charmes van Suleika, de vrouw van Potifar, verscheen een visioen van zijn vader die hem waarschuwde niet te zondigen met andermans vrouw.
Hij droeg ‘zijn vaders huis’ overal met zich mee en compromitteerde zijn eigen identiteit niet. Hij bleef monotheïst in het heidense en afgodische Egypte.
Wat hier speelde was iets totaal anders. Het Jodendom kent twee zuilen: de relatie met het Opperwezen en de relatie met de medemens. Als we het hebben over de duurzaamheid van het joodse volk, hebben we het voornamelijk over de onderlinge verantwoordelijkheid binnen het joodse volk.

Dit betekent niet alleen dat we elkaar in fysieke zin moeten ondersteunen maar ook dat we voor elkaars wel en wee in spirituele zin moeten zorgen. Juist onze spirituele verantwoordelijkheid voor elkaar heeft ons in de loop der eeuwen, ondanks de grote druk vanuit de omgeving om ons geloof op te geven, doen overleven.

De intermenselijke pijler
In deze intermenselijke pijler van het jodendom gaat nogal vaak iets fout, helaas. Joseef besefte dat als geen ander. Hij was verkocht als slaaf door zijn broers. Hij wilde dat zijn broers hierover tot inkeer zouden komen. Hij speelde aan zijn koninklijke hof een kat- en muisspel met zijn broers door ze te beschuldigen van spionage. Benjamin werd gevangen genomen onder de valse beschuldiging van diefstal. De broers kwamen als een blok op voor Benjamin tegenover de sterkste man van het machtigste rijk uit die tijd. Door hun opofferingsgezindheid voor Benjamin maakten zij de verkoop van Joseef – 22 jaar eerder – weer een beetje goed.

Elke overtreding lokt een straf en andere onaangenaamheden uit. Vers aangekomen in Egypte besefte Joseef, dat hij zijn broers zelfs die gruwelijke daad van zijn verkoop, moest vergeven. Anders zouden zij hiervoor in spirituele zin – in deze of de toekomstige wereld – voor moeten boeten. Hoe langer men wacht met het goedmaken van wat scheef gegroeid was in de intermenselijke sfeer, hoe erger het wordt. Niet alleen cumuleert de wederzijdse woede en ergernis maar ook in de Hemel raakt ons spirituele krediet op. Joseef probeerde uit alle macht al die ellende die hij in zijn ouderlijk huis had meegemaakt, te vergeten. Zo zou de misdaad van kidnapping en mensenhandel van zijn broers verzacht worden. De klok van haat en woede stopte enigszins met tikken doordat Joseef zich daarvan kon losmaken.
Ook eenzijdige vergeving is vergeving. De accumulatie van wederzijdse agressie wordt hierdoor gematigd en de breuk wordt door eenzijdige psychische actie geen repeterende breuk. Door zijn pijn te vergeten, zorgde Joseef ervoor dat zijn broers bij de Hemelse bank wat minder rood kwamen te staan dan het geval zou zijn geweest wanneer hij als een woest slachtoffer bij de Hemelse rechtbank zijn beklag had gedaan. De teller sloeg niet door. Joseef zorgde in Egypte niet alleen voor het fysieke welzijn van zijn broers maar lette ook op de ‘kleintjes’, de subtiele geestelijke aspecten van zijn medemens, die hier op aarde wellicht klein en onbetekenend lijken maar in de ogen van G’d uitermate wezenlijk en belangrijk zijn. Daarom worden de namen van zijn kinderen in de Tora vermeld. Kinderen zijn belangrijk maar worden nog interessanter wanneer zij bijdragen aan onze religieuze erfenis en continuiteit. Efraim en Menasje zijn niet alleen historische figuren uit een ver vervlogen verleden maar staan nog steeds garant voor Am Jisraeel chaj!

De psychologie van Joseef en die van Farao: dankbaarheid tegenover paranoïde complottheorieën
Een derde eigenschap die uitermate belangrijk is voor het behoud van de eigen religieuze identiteit is dankbaarheid. Dankbaarheid richting onze ouders die ons zo een mooie, eeuwenoude en doorwrochte traditie hebben meegegeven en dankbaarheid aan HaSjeem, dat hij ons en onze voorouders zo intensief geïnspireerd heeft en ons boven de grauwe aardse realiteit verheven heeft.
De verdrukking en slavernij in Egypte begon met de mededeling in de Tora, dat ‘er een nieuwe koning opstond, die Joseef niet gekend had’ (Ex. 1:8). Over dat ontkennen van Joseef bestaan er twee meningen in de Talmoed, Rav en Sjemoe’eel. De een zegt dat er werkelijk een nieuwe koning opstond maar de ander stelt, dat dit de oude Farao was die alleen een nieuwe politiek tegenover de Joden voerde. Beide opvattingen zijn het echter over eens, dat de oude of de nieuwe Farao beiden even ondankbaar waren tegenover hetgeen Joseef aan goeds had gedaan om Egypte te redden van een gewisse economische en fysieke ondergang. In plaats van de Joden te vervolgen had hij ze ook dankbaar kunnen respecteren of minimaal kunnen dulden.

Maar de Farao’s waren wreed, zeker tegenover vreemdelingen. Joodse kinderen werden als bouwstenen in de voorraadsteden Pitom en Ra’amses doodgedrukt, baby’s werden verdronken in de Nijl en Farao baadde in het bloed van joodse kinderen als hij weer eens last had van melaatsheid of lepra.

Paranoide projectie
Farao was ook lichtelijk paranoïde en offerde een heel volk op aan zijn angsten en rassenwaanzin. Zoals we zo vaak zien in de geschiedenis van ons volk, projecteert de vijand zijn eigen neigingen op onschuldige mensen. Farao was een agressief man en dacht zo ook over anderen. Hoewel de Joden zeer talrijk waren in Egypte, zoals de Tora getuigt, leefden zij apart van de Egyptenaren en koesterden zij geen plannen om de macht in Egypte over te nemen. De Egyptenaren verafgoodden schapen en konden daarom niet met de joodse schaapherders aan een tafel zitten, zoals de Tora expliciet vermeldt, maar aan de andere kant wilden de zuiver monotheïstische joden in feite zo min mogelijk te doen hebben met de heidense omringende cultuur, die totaal tegen de principes van het joodse geloof indruisten.

Samenzweringstheorieën
Farao beslist op een kwaad moment dat de joden slechte intenties hebben en hem van zijn macht willen beroven. Hij projecteert zijn eigen agressie, expansiedrift en heerszucht op de joden: ‘Farao zei tegen zijn volk: zie, het volk, de kinderen Israels zijn meer en sterker dan wij. Kom, laat ons wijs handelen tegenover hen zodat zij niet nog meer worden en als er eens een oorlog uitbreekt, zouden zij kunnen samenspannen met de vijand en wegtrekken uit het land’ (Ex. 1:9-10). Farao was bang dat de joden zijn land zouden verraden en de macht zouden willen grijpen. Met de woorden ‘wegtrekken uit het land’ bedoelde hij eigenlijk zichzelf en zijn eigen volk maar omdat Farao niks slechts of vervelends over zichzelf en zijn eigen volk wilde zeggen, projecteert hij het vertrek uit Egypte op de joden.

Twee totaal tegenovergestelde persoonlijkheden
Wat Farao over de joden zei, zei eigenlijk meer over zichzelf. Hij verweet de joden ondankbaarheid voor zijn gastvrijheid in de tijd van hongersnood terwijl hij het prototype van ondankbaarheid was tegenover het joodse volk omdat hij Joseefs redding niet meer erkende.

In de Tora zijn de hoofdrolspelers meestal twee totaal tegenovergestelde persoonlijkheden. Het woord Farao betekent eigenlijk – kabbalistisch geduid – ‘enge nek’. De hals verbindt de hersenen met de emoties in het hart. Maar als die verbinding zwak en nauw is, sijpelt maar weinig uit de hersenen door naar het gevoelsleven. Farao wist veel, heel veel zelfs maar zijn gevoelsleven was straatarm. Hij kende Joseef wel degelijk maar ontkende hem en alles waar hij voor stond in alle toonaarden.

De derde pijler van onze continuïteit
Joseef was de man van de dankbaarheid. Dit komt naar voren in een uitleg van Rabbi Mosje ben Nachman, Nachmanides (1194-1270) op de episode waar Sulaika, de vrouw van Potifar, Joseef probeerde te verleiden. Toen Joseef wegvluchtte van Sulaika, hield zij alleen zijn jas over in haar hand. Joseef was ongetwijfeld veel sterker Salaika. Toch weigerde hij dit enige bewijsstuk van de verleiding uit haar handen te grissen. Hij zou zich daarmee 12 jaren gevangenis hebben kunnen besparen maar weigerde Sulaika, als vrouw van zijn baas Potifar, te beledigen en onbeschoft te bruuskeren door zijn overkleed uit haar handen te rukken. Joseef bleef een gentleman. Zijn eerbied en dankbaarheid tegenover Potifar gingen heel ver, ten koste van zijn eigen welzijn en hachje. Maar dit was Joseefs natuur.

Dankbaarheid tegenover paranoïde ondankbaarheid en onmenselijkheid. Onze dankbaarheid tegenover onze ouders, die ons onze religieuze traditie hebben geschonken en onze dankbaarheid tegenover G’d voor alles wat hij ons heeft bijgebracht door Opernbaring en traditie vormen de derde pijler van ons eeuwige geloof en ons voortbestaan in de vaart der volkeren!

Copyright © 2021 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.