Rosj Chodesj - het begin van de joodse maand |
Publicatiedatum: zondag 08 augustus 2021 |
Auteur: Opperrabbijn Evers | 1.006 keer gelezen |
|
|
Halacha, Opperrabbijn R. Evers, Rosj Chodesj » |
|
De eerste echte mitsva – Tora-opdracht – voor het Joodse volk werd nog in Egypte gegeven. In het tweede boek van de Tora – Sjemot/Exodus - wordt het begin van de Joodse kalender voorgeschreven: "En G’d sprak tot Mosje en Aharon in het land Egypte, als volgt: "Deze maand wordt voor u het begin van de maanden, het is de eerste van de maanden van het jaar voor jullie" (12:1 -2). Dit was de lentemaand, die wij nu Nisan noemen.
De nieuwe maansdag wordt Rosj chodesj, begin van de maand of hoofd van de maand genoemd, de eerste dag van iedere maand. Het begin van een Joodse maand in de Hebreeuwse kalender is in de natuur herkenbaar aan het verschijnen van de eerste maansikkel van de nieuw maan.
De Joodse kalenderberekening volgt in eerste instantie de loop van de maan om de aarde en is in principe een maanjaar maar wordt vervolgens zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met het zonnejaar. Het primaat van de maankalender is filosofisch geïnspireerd: het wassen en afnemen van de maan staat symbool voor de vernieuwing van het Joodse volk. “Gelijk de maan gaat het Joodse volk nooit verloren, zelfs niet in de duisterste perioden. Hernieuwde opbloei en revival zijn te allen tijde verzekerd, zolang G’ds kinderen Hem loyaal blijven”, aldus de negentiende-eeuwse Rabbiner Hirsch, die de Joodse kalender een centraal thema van het Jodendom noemde.
Viering van Rosj chodesj In het vierde boek van de Tora –Bemidbar/Numeri- spreekt G’d over de viering van Rosj chodesj tot Mosje: "En op uw vreugdedagen - uw vaste feestdagen en nieuwe maansdagen – zult u op uw trompetten blazen over uw brandoffers en uw vredeoffers" (10:10).
Tegenwoordig hebben we geen Tempel en trompetten meer. Maar Rosj chodesj wordt nog steeds gevierd, in de synagoge en thuis. Rosj chodesj wordt gezien als een klein Rosj hasjana, nieuwjaar. Het wordt op de Sjabbat voor Rosj chodesj in een speciale ceremonie – birkat hachodesj - afgekondigd in de synagoge. Ondanks het bestaan van een vaste kalender, wordt de datum van Rosj chodesj telkens weer aangekondigd op Sjabbat mevarchiem, de Sjabbat waarop men de nieuwe maan inzegent. Deze aankondiging wordt gedaan voordat het sefer Tora teruggebracht wordt naar zijn plaats in de Aron hakodesj (heilige Arke) met een fraai voorgedragen Jehi Ratson ("Moge het Uw wil zijn"): "Moge het Uw wil zijn dat de in te inhuldigen maand tot zegen zal zijn". Hierna volgt een aankondiging van de datum en tijd van de nieuwe maan. Dit tijdstip van `wedergeboorte’ heet Molad, of "de geboorte." Als Rosj chodesj op Sjabbat valt, wordt de aankondiging gedaan op de Sjabbat daarvoor.
Ernstige en feestelijke dag Sommigen hebben zelfs de gewoonte om te vasten op de dag vóór Rosj chodesj. Men zegt dan de dienst voor Jom Kippoer Katan – een kleine verzoendag - omdat men dan verzoening doet voor alle overtredingen van de afgelopen maand, gelijk Jom Kippoer dat doet voor alles van afgelopen jaar. Dit staat in verband met de zondebok, die op Rosj chodesj geofferd werd, zoals wij zeggen bij het extra gebed van Rosj chodesj, in Moesaf: „Een tijd van boetedoening voor al hun generaties”. In de synagoge zegt men Halleel, een aantal feestelijke dankpsalmen. Men zegt het staande en mag er niet in onderbreken. Men probeert het samen met de gemeente te zeggen. Wie naar sjoel komt vlak voor Halleel, zegt samen met de gemeente Halleel en davvent de rest pas daarna. Thuis is het een mitsva om een uitgebreide maaltijd te serveren op Rosj chodesj. Wanneer het op Sjabbat valt, bereidt men tijdens de Sjabbat-maaltijd een extra gerecht voor ter ere van Rosj chodesj.
Vrouwen en Rosj chodesj Rosj chodesj heeft een feestelijk karakter maar is geen Jom tov. Het is toegestaan om op Rosj chodesj te werken. Maar vrouwen hebben de minhag (gewoonte) om dan niet of minder te werken. Dit is een goede gewoonte. Volgens de Talmoed (B.T. Megilla 22b) en Rasjie zijn vrouwen vrijgesteld van werkzaamheden, zoals spinnen, weven en naaien – waarin de vrouwen hebben bijgedragen aan de bouw van het Misjkan (de Tabernakel).
Wat was er gebeurd? Mosje was op de berg Sinai geklommen om de Stenen Tafelen in ontvangst te nemen. Het volk raakte vertwijfeld omdat ze hun grote leider kwijt waren. Aharon wilde in de woestijn Sinai, vlak na Matan Tora, het geven van de Tora, voorkomen, dat het Joodse volk een gouden kalf zou maken. Maar de mannen drongen er erg bij hem op aan om het wel te maken. Aharon zei tegen zichzelf: “Als ik tegen Israël zeg: `Geef me goud en zilver’, zullen ze mij dat onmiddellijk brengen. Dat wil ik voorkomen. Ik wil de zaak rekken totdat Mosje terug is gekomen van de berg Sinai. Mosje zal hen kunnen terechtwijzen. Aharon zei toen: “Geeft gij mij de oorbellen van uw vrouwen en uw zonen”. Hij hoopte dat hierdoor het plan zou mislukken. De vrouwen weigerden inderdaad om hun oorbellen te geven aan hun mannen en zeiden tegen hen: "Schandalig, jullie willen een gegoten beeld maken, dat geen enkele macht of kracht heeft”. Hakadosj Baroech Hoe, de Heilige, gezegend zij Hij, gaf de vrouwen hun beloning in deze wereld en de toekomstige wereld. Wat heeft Hij hen in deze wereld gegeven? Dat zij de nieuwe maansdagen stringenter dan de mannen mogen houden. En wat zal Hij hun als beloning geven in de toekomstige wereld? De dames zullen dan vernieuwd worden als de nieuwe manen” (Pirke De-rabbi Eliezer hoofdstuk 45).
Mystiek van het vrouwelijke Het Joodse lunisolaire (maan-zon) kalendersysteem heeft nog een dieper aspect van mystieke aard. In de Kabbala wordt gesteld, dat G’ds Aanwezigheid dusdanig overweldigend is, dat Hij Zich als het ware moest terugtrekken om een ‘onafhankelijk’ aards leven mogelijk te maken. G’ds terugtrekking dient om Zijn expansie van Licht en Leven verborgen te houden. Slechts een minimale ‘straal’ van het G’ddelijk Licht bereikt de schepselen. De wereld wordt bestuurd en gecategoriseerd in de Tien Sefirot, de tien sferen of uitstralingen, die G’ds instrumenten vormen om het aardse leven te regelen. Het mannelijke element hierin is het ‘gevende’ en het vrouwelijke wordt het ‘ontvangende’ genoemd. In dit mystieke systeem wordt de zon geplaatst in de zesde sfeer, die ook naar onze Aartsvader Ja’akov wordt genoemd. De maan – ontvanger van het zonlicht – staat in de tiende sfeer, die ook wel getooid wordt met de naam van onze Aartsmoeder Racheel. Het lunisolaire systeem harmoniseert dus niet alleen natuurwetenschappelijke gegevens maar ook het mannelijke en het vrouwelijke element in de Hemelsfeer. De Joodse kalender weerspiegelt dus in wiskundige termen het ideaal van totale harmonie in het universum, in de Hemel en hier op aarde.
Harmonisering zonne- en maanjaar Vroeger kenden we geen loe’ach, geen vaste kalender, zoals tegenwoordig. De maanden werden vastgesteld op uitspraak van getuigen, die naar Jeruzalem snelden en daar voor het Sanhedrien vertelden, dat ze een nieuwe maansikkel hadden gezien. Het uitroepen van Rosj chodesj was oorspronkelijk dus gebaseerd op verklaringen van getuigen, die het begin van de nieuwe maan hadden waargenomen. Wanneer het Sanhedrien overtuigd was van de juistheid van de getuigenis, zei men mekoedasj – geheiligd uit om de 30e of 31e dag van de maand tot Rosj chodesj uit te roepen. Daarna werd het nieuws door speciale gezanten aan alle Joodse gemeenten meegedeeld in Israël en de diaspora. De maankalender moest echter in overeenstemming gebracht worden met het zonnejaar. Zonder gelijkschakeling met het zonnejaar zouden de Joodse maanden en feestdagen de seizoenen doorlopen, zoals dit bij de Mohammedanen het geval is. In de Islam zijn schrikkelmaanden verboden omdat dit volgens de Koran een ‘toevoeging van ongeloof’ zou zijn. Ten gevolge hiervan valt de Ramadan nu nog midden in de zomer maar binnen afzienbare tijd houden de Moslims hun vastenmaand in de lente of winter.
Het burgerlijk jaar is gebaseerd op de loop van de zon. Julius Caesar stelde de zonnekalender op exact 365¼ dag. Het jaar duurde bij hem 365 dagen en om de vier jaar werd een schrikkeldag ingesteld. Latere astronomische berekeningen toonden aan, dat Caesars jaar 11 minuten en 13 seconden te lang was. In 1582 zag Paus Gregorius XIII zich hierdoor genoodzaakt de kalender te hervormen door gewoonweg 10 dagen te schrappen. 15 oktober 1582 volgde direct op de vierde oktober.
Schrikkelmaanden Adar Het Joodse kalendersysteem is een combinatie van een zonne- en een maanjaar omdat het Jodendom ook rekening moet houden met de jaargetijden. De Tora schrijft voor, dat Pesach in de lente en Soekot (Loofhuttenfeest) in de herfst moet vallen. De verschillen tussen het maanjaar van ongeveer 354 dagen en het zonnejaar van iets meer dan 365 dagen worden geharmoniseerd door zeven maal in de 19 jaar een tweede maand Adar in te voegen aan het begin van de lente. De jaren 3, 6, 8, 11, 14, 17 en 19 van de zogenaamde kleine kringloop (de maankringloop) zijn schrikkeljaren waarin het verschil tussen zonne- en maanjaar bijna geheel vereffend wordt. Dit patroon is een gevolg van de vaste kalender, die ongeveer 1670 jaar geleden door Hilleel II werd vastgesteld. Voordien kende de Joodse kalender niet zo’n sterke regelmatigheid. Iedere nieuwe maand werd ad hoc vastgesteld door het Sanhedrien in Jeruzalem nadat de eerste maansikkel was waargenomen. Ieder schrikkeljaar werd ook ad hoc ingesteld wanneer verschijnselen in de natuur hiertoe aanleiding gaven.
De Opperrabbijn van Algiers, Rabbi Sjimon ben Zemach Duran, die omstreeks 1400 leefde, werd eens brutaal gevraagd waarom de Joodse tijdberekening de loop van de maan volgt waardoor wij “genoodzaakt zijn schrikkeljaren in te stellen om tot overeenstemming te komen met het zonnejaar?”. Rabbi Sjimon antwoordde scherp, dat onze tijdrekening een teken van grote wijsheid is: “De kringloop van de zon is niet in maanden in te delen. De christelijke indeling van de maanden is iets kunstmatigs, dat volgens afspraak gebeurt maar geen rekening houdt met de loop van de natuur. Vele wijzen van de oude volkeren hebben onze tijdrekening geprezen!”.
Kiddoesj levana – de zegening over de nieuwe maan Nauw verbonden met Rosj chodesj is de Kiddoesj levana. Men is verplicht iedere verschijning van de nieuwe maan in te wijden met een beracha – een zegenspreuk. In Joodse buurten verschijnen dan in de avond hele groepen gelovigen op straat om een beracha te zeggen over de nieuwe maan. Dit is een ceremonie met veel voorschriften en regels. Hieronder volgen enkele richtlijnen. Men bensjt de maan alleen na nacht, zodat zijn stralen duidelijk op aarde te zien zijn en men van zijn licht gebruik kan maken. Wanneer de maan door wolken bedekt is, bensjt men hem niet, tenzij de wolk dun en doorschijnend is. Wanneer men begonnen is met de beracha en hij wordt dan bedekt, kan men de beracha afmaken. Maar wanneer men denkt dat de maan bedekt zal worden, voordat men de beracha beëindigd heeft, mag men er niet mee beginnen. Ook een blinde mag de nieuwe maan bensjen.
Men bensjt de maan uitsluitend onder de blote hemel en niet onder een dak. Maar wanneer men geen schone plaats heeft of als men het om andere redenen niet buiten kan zeggen, kan men de Kiddoesj levana ook binnen voor het raam zeggen.
Het is het beste om de maan te bensjen op motsa’ee Sjabbat, uitgaande Sjabbat, wanneer men nog Sjabbes-dik, gekleed is voor Sjabbat. Wanneer motsa’ee Sjabbat echter later dan tien dagen na de Molad (het verschijnen van de nieuwe maan) valt, of als te vrezen valt dat men dan de maan niet kan bensjen, dan wacht men niet tot motsa’ee Sjabbat.
Het is een mitsva om de maan te bensjen met veel mensen samen, want „de glorie van de Koning komt tot uiting in een grote menigte” (Misjlee/Spreuken 14:28). Maar hiervoor moet men het niet uitstellen, want het principe dat een mitsva zo spoedig mogelijk moet worden uitgevoerd, gaat boven het principe van „de glorie van de Koning”.
Men bensjt de maan niet voordat er minstens drie dagen voorbij zijn sedert de Molad maar sommigen wachten zeven dagen. En als motsa’ee Sjabbat binnen zeven dagen na de Molad valt, moet men niet wachten maar de maan op die motsa’ee Sjabbat bensjen. Men bensjt de maan uitsluitend tot halverwege de 29ste dag van de maand, 12 uur en 793 delen van een uur, dat is 14 etmalen, 18 uur en 22 minuten na de Molad.
Men bensjt de maan niet vóór 9 Av, Tisja beAv. Ook een rouwende moet de maan niet bensjen, tenzij zijn rouwtijd niet geëindigd is binnen tien dagen na de Molad, want dan bensjt hij de maan tijdens zijn rouwtijd. Men bensjt de maan ook niet als men vast, voordat men iets gegeten heeft. Op de avond na Jom Kippoer mag men in ieder geval de maan onmiddellijk bensjen omdat men dan in een blijde stemming is, daar zijn zonden hem vergeven zijn. Men bensjt de maan niet op vrijdagavond of op de vooravond van een feestdag, behalve in geval van nood, wanneer de tijd daarvoor op motsa’ee Sjabbat voorbij is.
Wanneer de maan al aan het begin van de avond schijnt, nog voordat men ma’ariev (het avondgebed) gedavvend heeft, en er blijven nog avonden over dat men de maan kan bensjen, dan davvent men eerst ma’ariev en bensjt de maan daarna, want (de algemene regel is dat) wat frequenter voorkomt gaat vóór wat minder frequent voorkomt. Bovendien is Sjema een verplichting van de Tora. Echter, als er bijna geen tijd meer is, en er nog maar 2 of 3 nachten resten om de Kiddoesj levana uit te spreken, dan moet men vrezen dat de maan de resterende tijd bedekt zal zijn.
Op Rosj chodesj wenst men elkaar een `mazzeldikke choidesj’ – een gezegende maand.
|
|
|