De Talmoed Traktaat Bava-Kama hfdst.8 behandelt de gevallen waarbij een aanrander iemand een orgaan verminkt. Hij maakt iemand blind, doof of welk orgaan of ledemaat dan ook. De joodse wet legt in dergelijke gevallen de plicht aan de aanrander op om vijf dingen te vergoeden. Deze zijn:
- de Schade: waarbij de graad van invaliditeit vastgesteld wordt om de schade te bepalen.
- de Pijn: de prijs die men normaal betaalt voor de anesthesie om een operatie pijnloos door te voeren. Dit is de prijs voor de pijn.
- de Therapie: Alle onkosten- van artsen, heelkundige ingrepen, het verblijf in een ziekenhuis en alle geneesmiddelen.
- de Vergoeding voor het loon: voor de tijd dat het slachtoffer zijn beroepsbezigheden niet kan uitvoeren.
- de Schande: daarmee wordt bedoeld de schending van de eer die men zijn medemensen verschuldigd is.
Nadat de aanrander zich gekweten heeft van deze plichten moet hij nog berouw tonen en om vergiffenis vragen aan zijn slachtoffer. Deze is dan op zijn beurt verplicht om te vergeven en, als de ander daarom vraagt, moet hij zelf voor hem bidden. De Talmoed verwijst inderdaad naar Genesis 20:17 waar uitdrukkelijk geschreven staat: en Abraham bad tot G-d voor Avimelech en G-d genas hem en zijn vrouw en zijn dienstmaagden en zij baarden. Abraham koste het helemaal geen moeite om de schande te vergeven die Avimelech hem en zijn echtgenote aangedaan had. Hij ging achteraf nog bidden en G-d smeken dat Hij Avimelech en de zijnen zal genezen van een verschrikkelijke ziekte waarmee G-d hem en de zijnen gestraft had vanwege het leed en de schande die hij Abraham en zijn echtgenote Sara opgelegd had.
In de Thora vinden we ook nog het verhaal van Jozef en zijn broers. Jozef werd door zijn eigen broers verkocht als slaaf en weggevoerd naar het land Egypte op zeventienjarige leeftijd. De ergste vernedering en het ergste leed dat men iemand fysiek en moreel kan aandoen is vrijheidsberoving. De morele pijn en, het leed en de smart is dan nog veel erger dan je eigen bloedverwanten, je eigen broers je zoiets aandoen. Maar Jozef kent geen wraak en koestert geen enkel gevoel van wrok tegen zijn broers. Hij legt een absolute kracht van zelfbeheersing aan den dag. Dit blijkt vooral op het moment van de confrontatie want als vice koning heeft hij alle macht in handen om zijn broers hun welverdiende straf op te leggen. Maar Jozef denkt daar niet aan. Hij probeert alleen maar allereerst te weten te komen of ze wel degelijk berouwen wat ze met hem aangedaan hebben. Anderzijds en tegelijkertijd probeert hij hun op een heel indirecte en discrete manier een zekere boetedoening op te leggen. Zijn bedoeling en zijn verlangen is dat ook G-d het hun zal vergeven want een overtreding en een vergrijp tegen zijn medemensen is tegelijkertijd ook een heel erge zonde tegen G-d. De mensen moeten en zullen ook voor G-d rekenschap afleggen over hun gedragingen tegenover hun medemensen. Jozef wil hun dat besparen. De regel geld dat men zal boeten voor zijn overtredingen ofwel hier ofwel in het hiernamaals. Het is veel beter en veel zachter als het hier gebeurt. De bron waaruit Jozef de morele kracht weet te putten om dit soort emoties te beheersen en al het leed dat daarmee gepaard gaat te verwerken is zijn rotsvast geloof en vertrouwen op G-d. Hij brengt het heel scherp en duidelijk onder woorden. Hij zegt tegen zijn broers: jullie hebben het kwaad en slecht bedoeld maar Hij heeft het goed bedoeld.
Zijn onwankelbare overtuiging dat alles wat er ook gebeurd toe te schrijven en voorbestemd is door Zijn wil. Dat überhaupt nooit of nooit wat dan ook toevallig kan gebeuren. Dat, onverschillig wat er ook gebeurt, ook de meest nare en onplezierige dingen ten goede bedoeld zijn. Diegene die leeft met dit geloof en met dit onverwoestbare vertrouwen in G-d die zal ook de verdienste mogen hebben om dit te ervaren en te beleven.
Jozef leeft twaalf jaar van zijn mooiste jeugdjaren als slaaf in Egypte dwangmatig weggerukt van zijn ouders en familie. Daar gaat hij op geen manier, noch fysiek noch moreel, aan dood. Omdat hij zich altijd en overal in alle omstandigheden beschermd en geborgen weet en voelt bij G-d. Zo zegt koning David ook in diezelfde zin in Psalm 23, 4: "zelfs al zou ik terechtkomen in een door de dood omschaduwd dal (dieptepunt) dan nog vrees ik geen kwaad, want Jij bent (overal en altijd) naast mij". Jozef probeert zijn broers te redden want hun bedoeling was om hun broer daar in Egypte te laten dood gaan of, in het beste geval, zou hij daar gewoon verloren gaan. Daar zijn ze verantwoordelijk voor en dat kan niet ongestraft gebeuren. G-d kon hetzelfde doen gebeuren op een heel andere manier. Hij heeft onbegrensde mogelijkheden om Zijn G-ddelijke bedoelingen uit te voeren.
De meeste gewone stervelingen reageren op het leed, dat zogenaamd de mensen hun aandoen, met haat en woede. De Zohar stelt dat woede gelijk te stellen is met afgoderij. De verklaring, in het licht van het Jozefsverhaal, ligt zo voor de hand. Want als iemand uitbarst in woede omdat iemand hem kwaad gedaan heeft dat bewijst dat hij niet gelooft in de G-ddelijke voorzienigheid. Deze uitspraak in de Zohar geld als levensregel voor de Chassidiem. Op diezelfde manier reageert ook koning David in het verhaal vermeld in het boek Samuël 2 Hfdst.16:5-13.De koning ging in allerijl op de vlucht voor zijn zoon Absalom. Shimy ben Geira maakt misbruik van deze situatie en gaat verschrikkelijk te keer tegen de Koning. Hij vloekt en scheld hem uit en gooit ook nog met stenen in de richting van de Koning. Avishaj ben Tseroeä, de legeroverste van de Koning uit de bedoeling om meteen deze Shimmy terecht te stellen. De Koning staat dat niet toe en zegt: "laat hem doen want dat is Zijn wil. G-d heeft hem opgedragen om mij te vloeken. G-d ziet de pijn en ook de tranen die ik erbij vergiet. Hij zal mij nog op deze dag met goedheid behandelen in ruil voor al die vloeken en de vernedering die ik over mij heen laat komen".
|