Het is voor ieder mens van levensbelang om zich een objectief oordeel te vormen over de waarde die men toeschrijft aan de wet, gerechtigheid, alsook over het begrip van de menselijke moraal en haar doelstelling in het algemeen. Per definitie is het „Burgelijk Wetboek" een samenbundeling van de rechten waarvan de inhoud en de uitvoering gewaarborgd wordt door de wetgevende en uitvoerende macht van een bepaald land voor het nut en het welzijn van alle burgers. In de tijd die voorafgegaan is aan de tweede wereldoorlog werden in bepaalde landen - en tijdens de oorlog zelf in alle landen van het Europees continent - praktisch alle joodse burgers beroofd van al deze rechten. Ze werden helemaal niet beschermd door de wetgevende en uitvoerende instanties van hun land.
Voor veel joden die een absoluut en rotsvast vertrouwen stelden in de menselijke beschaving, en zeker en vooral in deze die door het Duitse volk in ere werd gehouden, was de teleurstelling verschrikkelijk. De wereldberoemde joodse schrijver Stefan Zweig (1881-1942) was gevlucht naar Brazilië na de fameuze „Anschluss" in het jaar 1938. Hij maakte deel uit van een gemeenschap van humanistisch denkende intellectuelen die rotsvast geloofden in de zogenaamde en beroemde Duitse en Oostenrijkse Kultur. Zijn teleurstelling was enorm en in 1942 toen hij vernam aan welk soort beestachtige en onmenswaardige wreedheden deze twee beschaafde volkeren zich schuldig gemaakt hebben, heeft hij zich samen met zijn echtgenote het leven ontnomen. Zij hebben beiden beslist om in deze omstandigheden liever dood te gaan en hebben de gaskraan in hun woning opengedraaid.
Ons volk zou het eigenlijk moeten weten, alleen al vanwege een tweeduizendjarige, historische ervaring dat wij niet kunnen steunen of rekenen op de menselijke wetgeving, cultuur of beschaving. En veel minder op de twee grote religies, het christendom en de islam die, op de meest wrede en schaamteloze manier en zonder enige zinvolle reden, een onverantwoorde en onbeteugelde haat gezaaid hebben tegen het joodse volk. Ook de verschillende ideologieën die in de loop van de geschiedenis, zowel in de oudheid als in meer recente en moderne tijden, opgekomen zijn waren ook niet milder en weldadiger jegens ons. Dit heeft zeer veel joden niet verhinderd te geloven dat ze beveiligd en beschermd waren zich daarbij baserend op de verschillende voorstellingen van ideologische rechtssystemen en/of op de moraal van de naties. Velen hebben zelfs heel moedig en hardnekkig gevochten en zich met hart en ziel ingezet voor de verdediging en verwezenlijking van deze idealen, maar de uiteindelijke resultaten waren altijd, zonder enige uitzondering, verschrikkelijk teleurstellend.
De midrash (verklarende uitleg) op Deuteronomium 33:2 illustreert deze kloof op een heel opmerkelijke manier: G-d heeft de Thora aangeboden aan alle volkeren vooraleer deze aan te bieden aan het volk Israël. De eerste kandidaat was Ezau, maar omdat in het contract vermeld werd: „Gij zult niet doden", trok hij zich terug. Zijn weigering staafde hij met de tekst in de Thora (Genesis 27:40): „van uw zwaard zult gij leven". Ismaël wilde de Thora niet aanvaarden omdat deze iedere vorm van diefstal verbiedt. Hij verwijst op zijn beurt naar de tekst in de Thora waar geschreven staat: „zijn hand (van Ismaël) zal gericht zijn tegen allen en de hand van allen zal gericht zijn tegen hem".(Genesis16:12).
Daarna bood G-d de Thora aan de Ammonieten en de Moabieten die op hun beurt weigerden toen G-d hun aansprak op het verbod op ontucht en incest. Deze volken wezen naar het feit dat men hun deze verboden zeker niet kon opleggen omdat zij beide hun ontstaan te danken hebben aan incest. Ook zij verwezen naar de tekst in de Thora - Genesis 19:13-38, waar verteld wordt over de feiten die voorafgingen aan de geboorte van deze twee naties, te weten de incest van de twee dochters met hun vader Lot. Vervolgens vertelt deze midrash hoe de Schepper alle andere volken bezocht heeft met hetzelfde verzoek, en ook welke reden iedereen opgegeven heeft om het aannemen van de Thora te weigeren.
Op het eerste zicht schijnt deze midrash uitermate raadselachtig: „Zijn de zeven Noachidische wetten (7 basisprincipes waaraan iedere niet-jood zich volgens de Thora dient te houden) dan niet al ingesloten in de verschillende burgelijke wetgevingen?". Zowel de zeven Noachidische wetten als de burgelijke wetgeving verbieden wreedheid - ook jegens dieren-, diefstal, ontucht en incest, moord, afgoderij, godslastering en leggen de plicht op om rechtspraak in te voeren. In feite heeft er nooit in de geschiedenis een volk bestaan dat diefstal, incest, wreedheid of welke vorm van anarchie dan ook, heeft toegestaan.
Overigens in dit verband is er nog een andere midrash met een heel bijzondere opmerking dat het überhaupt voor een maatschappij onmogelijk is om deze dingen toe te staan ongeacht tot welke orde zij behoort. De midrash stelt heel scherp en duidelijk dat het onvoorwaardelijk aanvaarden en toepassen van deze regels de absolute voorwaarde is voor het behoud van elke maatschappij zonder uitzondering. De midrash verwijst in dit verband naar een organisatie van misdadigers. Ook deze bende, wil ze zich als groep handhaven, zal op de meest strikte manier deze regels aan al hun leden opleggen. Hoe paradoxaal het ook klinkt, in hun gemeenschap zijn ze veel strenger en veel kwetsbaarder bij het overtreden van deze regels. In de meeste gevallen bekopen ze het daar met de dood. Binnen de grenzen van hun groep gaan ze heel oplettend en respectvol met deze wetten om. Terwijl diezelfde groep tot doel heeft deze regels op een misdadige manier geweld aan te doen door buiten hun groep te stelen, te doden, enz. Willen we hier even dieper op ingaan dan kunnen we concluderen dat alle volkeren praktisch dezelfde begrippen, dezelfde principes, ja zelfs dezelfde bewoordingen gebruiken. In de tijd van de koude oorlog spraken de vertegenwoordigers van de twee machtsblokken, zowel de Amerikanen als de Russen, voor de tribune van de Verenigde Naties in naam van de democratie. De Russen durfden zelfs hun systeem voor te stellen als zijnde een „volksdemocratie".
Iedereen spreekt in naam van de waarheid, in naam van G-d en in naam van de gerechtigheid en het recht. De hierboven geciteerde midrash bevestigt precies het tegenovergestelde. Alle naties hebben zich daartegen verzet, en in werkelijkheid blijken ze ver verwijderd te zijn van de waarheid, recht en gerechtigheid. Hoe is dit allemaal te begrijpen? De grote joodse geleerde Maimonides (de Rambam) schrijft, in de Jad Hachazaka, i.v.m. de zeven Noachidische wetten: ieder lid van de niet-joodse naties die deze regels op zich neemt met de bedoeling deze à la lettre toe te passen wordt beschouwd als zijnde een „vrome onder de volken". Via deze verbintenis verwerft hij/zij aandeel aan de toekomende wereld en het eeuwige leven, op voorwaarde dat deze persoon zich verplicht om deze zeven geboden te respecteren vanwege hun G ddelijke orde, oplegt door de Schepper van hemel en aarde zelf in de Thora. Indien de mens deze regels alleen toepast vanwege logische, rationele en zuiver menselijke en morele redenen, dan verdient deze zeker niet het predikaat van „vrome onder de volken" en ook niet het eeuwige leven in het hiernamaals. Deze mens wordt zelfs niet erkend als een Wijze onder de volken (Hilchot Melachiem, hfdst. 8-11).
De beroemde Rebbe Rabbijn Joseef Jitzchak Schneerson, de vorige Lubavitscher Rebbe (1880-1950), heeft eens het verschil verklaard tussen de rechtsregels in de Thora en seculaire wetgeving. Hij zei: de rechtsregels in Thora „verwekken leven". Daartegenover staat dat de wetgeving van alle volkeren „een product is van leven". In zijn commentaar op het eerste hoofdstuk van het tweede boek van de Thora (Exodus), de passage waar de Thora vertelt over de slavernij, het leed en de onmenselijke behandeling opgelegd door de Pharo van Egypte aan het joodse volk, stelt Rabbijn Samson Raphael Hirsch de volgende vraag: het is bekend dat Egypte een beschaafd volk was met een goed opgebouwd politiek en een georganiseerd rechtssysteem; hoe is het dan te verklaren dat een volk dat erkende en zelfs in de praktijk toepaste - alleszins op hun eigen volk - de meest elementaire regels van moraal en ethiek en tegelijkertijd deze zelfde morele en ethische regels verwaarloosde en met voeten trad tegenover een joodse minderheid? Hoe kan men met morele en ethische waarden knoeien? Hoe en waar is er überhaupt ruimte voor twee maten bij het toepassen van recht en gerechtigheid? Hoe en volgens welke criteria handelt men in overeenstemming met de wet tegenover de ene mens of groep en op dezelfde tijd behandelt men de anderen op de meest wrede, schandelijke en onrechtvaardige manier? Ze hebben hun pasgeboren kinderen verdronken in de Nijl, mensen zo maar willekeurig vermoord en zich hun eigendommen en bezittingen toegeëigend.
Op deze vraag waarop uiteraard en terecht een glasheldere en logische reactie verwacht mag worden geeft Rav S.R. Hirsch het volgende antwoord: „de civiele wetgeving is het product van de mens". Dit feit op zichzelf maakt dat de mens, met het uitvaardigen van deze wetten, zichzelf automatische het allerhoogste en opperste gezag toeeigent. Hij is het die altijd en in alle omstandigheden uiteindelijk zal beslissen wanneer het gepast of ongepast is om deze wetten wel of niet toe te passen. De mens is heer en meester over alle regels en wetgevingen die hij uitvaardigt met zijn geest precies zoals hij heer en meester is over alle andere fysieke en materiële producten die hij produceert met zijn handen en in zijn fabrieken.
De verklaring van Rav S.R. Hirsch opent voor ons de verklaring van de twee midrashim die wij eerder vermeld hebben i.v.m. de halachische (joods wettelijke) regels volgens welke een niet-jood het eeuwige leven verdient met het respecteren van de meest gewoon logische elementaire menselijke regels, de zeven Noachidische wetten, op voorwaarde dat hij deze erkent en in de praktijk brengt ten titel van een G-ddelijke wet en niet als natuurlijke wet.
Waar het op neerkomt is dat de naties in feite de G-ddelijke Status van de gewone menselijke regels geweigerd hebben. Hun bedoeling was om hun handen vrij te hebben en het opperste gezag te handhaven over hun wetgevingen juist met de bedoeling om zelf te kunnen beslissen wanneer zij ze wel en wanneer zij ze niet zullen toepassen om deze dan gewoon opzij te schuiven.
Daartegenover, verlangt de Thora door middel van een volmaakte G-ddelijke wetgeving de vrijheid en de veiligheid te waarborgen voor alle mensen en alle volkeren in de zin van hun absoluut welzijn zonder enige mogelijkheid of kans tot inbreuk op deze regels. De Thora gebruikt praktisch dezelfde taal: Zij verbiedt diefstal, de profane wet ook. Maar het verschil tussen deze twee is nochtans oneindig groot, is onmetelijk: de Intermenselijk relaties zijn van zuiver G-ddelijke aard. En tegelijkertijd, hangt onze relatie met G-d vast aan de gedragingen ten opzichte van de medemens, want deze zijn allemaal ingesteld door G-d zelf. Dit is een revolutionair perspectief van beide begrippen, zowel op het zuiver religieus niveau als op het niveau van de gewone menselijke wetgeving. Wat is het directe gevolg van deze G-ddelijke natuur die zich manifesteert in de menselijke verhoudingen, die er door geregeld worden. Hoe we de zaak ook bekijken, het is en blijft duidelijk dat er regels moeten zijn die dienen om de gedragingen van de mensen te ordenen. Iedereen moet daarmee uiteindelijk tegen wil en dank akkoord gaan. Niettemin hebben deze wetten opzichzelf geen absolute waarde. Het is de erkenning van de G-ddelijke status die aan de wet haar absolute waarde bepaalt. Dit principe gaat vooral spelen in bepaalde omstandigheden waar de mens, zowel individueel als collectief, komt te staan voor heel ernstige situaties die hem op een onverbiddelijke manier dwingen te beslissen en te kiezen tussen zijn fysieke en materiële belangen, enerzijds, en de waarden, zijn morele en ethische plichten, anderzijds. Het is precies op deze momenten dat de superioriteit van de mens de wet en al haar waarden naar zijn hand wil zetten.We hebben voorbeelden te over in de wereldgeschiedenis. Deze bewijzen en bevestigen maar al te goed, op de meest flagrante manier, de absolute realiteit van deze stelling. Voor zover het historisch geheugen van de mens reikt, is het bewezen dat, in dit soort situaties, de volkeren altijd hun beslissingen genomen hebben in functie van hun eigen belangen, en ten koste van de gerechtigheid en de rechten van de mens. Deze ervaring hebben wij al meegemaakt nu ruim drieduizend jaar geleden, in Egypte, en niets is er veranderd vanaf die tijd tot heden.
|